ECLI:NL:CRVB:2025:964
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over tarief persoonsgebonden budget in de Wet langdurige zorg voor nieuwe instromer met psychische stoornis
In deze zaak gaat het om de vraag welk tarief appellant, een nieuwe instromer in de Wet langdurige zorg (Wlz), mag hanteren voor zorginkoop uit zijn persoonsgebonden budget (pgb). Appellant is bekend met een somatische aandoening en een psychiatrische stoornis en heeft vanaf 14 november 2011 zorg ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na de invoering van de Wlz en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft appellant een pgb ontvangen, maar met de wijziging van de Wlz per 1 januari 2021 kan hij nu ook zorg aanvragen op basis van deze wet. Appellant heeft een aanvraag gedaan voor een pgb op grond van de Wlz, maar het zorgkantoor heeft bepaald dat hij slechts recht heeft op het niet-professionele tarief van € 21,14, omdat hij niet voldoet aan de uitzonderingsbepaling van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet onder de uitzonderingsbepaling valt, omdat hij niet onafgebroken een pgb heeft ontvangen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van ongelijke behandeling en dat de wetgever terecht heeft gekozen voor de huidige regeling. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.