ECLI:NL:CRVB:2025:965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
23/1681 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor haarwerk op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van een haarwerk van appellante. Appellante, die lijdt aan genderdysforie, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de meerkosten van een haarwerk dat niet door de zorgverzekeraar werd vergoed. Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen heeft de aanvragen afgewezen, omdat zij de medische noodzaak van het specifieke haarwerk niet zelf kon vaststellen en appellante niet had meegewerkt aan een medisch onderzoek. De Raad heeft de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de medische noodzaak niet kan worden vastgesteld op basis van de door appellante ingediende stukken. De Raad bevestigt dat het college op grond van de beleidsregels een medisch advies mocht vragen en dat appellante, door niet mee te werken aan het onderzoek, geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de afwijzing van de aanvragen blijft in stand.

Uitspraak

23/1681 PW, 24/1237 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 21 april 2023, 22/3415 (aangevallen uitspraak 1) en 16 april 2024, 23/4239 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
Datum uitspraak: 24 juni 2025

SAMENVATTING

Deze zaken gaan over de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor de niet door de zorgverzekeraar vergoede kosten van een haarwerk van appellante. Uitsluitend is in geschil of appellante op grond van het beleid van het college recht heeft op bijzondere bijstand. Volgens het college heeft appellante daarop geen recht, omdat hij niet kan vaststellen dat er een medische noodzaak is voor het specifieke haarwerk van appellante en appellante niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek om deze noodzaak vast te stellen. Appellante voert aan dat uit de door haar verstrekte stukken blijkt dat er een medische noodzaak is voor het haarwerk en dat een medisch onderzoek niet nodig is. De Raad geeft haar daarin geen gelijk. De afwijzing van de aanvragen blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr.dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 13 mei 2025. Voor appellante is verschenen mr.dr. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Olthof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
1.2.
Appellante heeft op 9 maart 2022 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een haarwerk voor zover die kosten niet door de zorgverzekeraar zijn vergoed. De zorgverzekeraar heeft € 457,50 vergoed en de resterende kosten (meerkosten) bedragen € 437,75. Appellante heeft bij de aanvraag een brief gevoegd van het Genderteam en een psychiater van het Universitair Medisch Centrum Groningen van 2 oktober 2018, gericht aan de zorgverzekeraar. Daarin staat onder meer dat appellante is gediagnostiseerd met genderdysforie en dat het in verband met vroegtijdige ‘klassieke mannelijke kaalheid’ noodzakelijk is een haarwerk aan te schaffen ter bevordering van het psychosociale welzijn van appellante in de maatschappij. Appellante heeft in haar toelichting op de aanvraag vermeld dat zij als gevolg van genderdysforie en de transitie naar vrouw het haarwerk nodig heeft. De hogere kosten van het haarwerk waarvoor zij vergoeding vraagt komen volgens appellante door: de kwaliteit van het binnenwerk die ervoor zorgt dat het haarwerk tot een jaar lang intensief kan worden gebruikt, de lengte van het haar die haar in staat stelt haar eigen vrouwelijkheid te benadrukken en die daarom van essentieel belang is voor haar transitie en het gebruik van klemmen die ervoor zorgen dat de eigen haargroei wordt beschermd en het haarwerk goed vastzit op het eigen haar. Appellante beoogt met het stimuleren van de eigen haargroei de afhankelijkheid van een haarwerk op termijn te verminderen.
1.3.
Met een besluit van 12 mei 2022 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een brief van 12 juli 2022 heeft het college appellante erop gewezen dat op grond van zijn beleid in het geval van een medische noodzaak de meerkosten van het haarwerk kunnen worden vergoed, maar dat voor die medische noodzaak een onderbouwing ontbreekt. Het college heeft appellante verzocht om mee te werken aan een medisch onderzoek naar de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante. Appellante heeft niet meegewerkt aan dit onderzoek.
1.5.
Appellante heeft op 22 februari 2023 een aanvraag gedaan om toekenning van bijzondere bijstand voor de meerkosten van een nieuw haarwerk. De zorgverzekeraar heeft in dit geval € 454,50 vergoed en de meerkosten bedragen € 490,50. Bij de aanvraag heeft appellante, in aanvulling op de bij de eerdere aanvraag ingezonden stukken, een verklaring van de haarwerkspecialist van 28 november 2022 en een met de hulp van haar ambulant begeleider opgestelde verklaring van 17 februari 2023 gevoegd.
1.6.
Met een besluit van 17 april 2023 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.7.
Met een e-mailbericht van 27 juni 2023 heeft het college benadrukt dat niet ter discussie staat dat appellante lijdt aan genderdysforie en dat een haarwerk noodzakelijk is, maar dat de vraag is of de meerkosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen nu sprake is van een voorliggende voorziening in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het college heeft appellante in dit kader opnieuw erop gewezen dat op grond van zijn beleid in het geval van een medische noodzaak de meerkosten van het specifieke haarwerk van appellante kunnen worden vergoed. Het college heeft appellante verzocht om mee te werken aan een medisch onderzoek. Het college heeft daarbij vermeld dat het onderzoek zal zien op de fysieke en emotionele noodzaak van de meerkosten van het specifieke haarwerk van appellante. Appellante heeft niet meegewerkt aan dit onderzoek.
1.8.
Met besluiten van 14 september 2022 (bestreden besluit 1) en 4 september 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvragen gehandhaafd. Het college heeft aan de bestreden besluiten, voor zover hier van belang en samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Zvw is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om toch bijzondere bijstand te verlenen. De aanvragen kunnen ook op grond van de Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen (beleidsregels) niet worden toegewezen. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de beleidsregels kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor de extra en/of voor eigen rekening blijvende kosten van noodzakelijke (para)medische kosten. Als het college de medische noodzaak van de aangevraagde voorziening niet zelf kan vaststellen, vraagt hij op grond van artikel 13, tweede lid, van de beleidsregels om een (medisch) advies. Het college stelt zich op het standpunt dat hij de medische noodzaak van het specifieke haarstuk van appellante niet zelf kan vaststellen. Daarom is appellante verzocht mee te werken aan een medisch onderzoek. Nu appellante niet heeft meegewerkt aan dat onderzoek is de medische noodzaak van het specifieke haarstuk van appellante niet duidelijk geworden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en de beleidsregels die voor de beoordeling van de hoger beroepen belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Zvw voor de kosten van een haarwerk een voorliggende voorziening is in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW en dat er geen zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om aanvullend bijzondere bijstand te verlenen voor de meerkosten. Het geschil gaat uitsluitend over de vraag of het college op grond van de beleidsregels toch bijzondere bijstand voor de meerkosten van het specifieke haarwerk van appellante had moeten verstrekken. In het bijzonder is in geschil of het college terecht heeft geconcludeerd dat zij de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante niet zelf kan vaststellen en daarom een medisch advies mocht vragen.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat met de stukken die zij bij de aanvraag heeft gevoegd de medische noodzaak van het haarwerk vaststaat. Zij stelt dat de medische noodzaak van het haarwerk ook volgens het college zelf niet ter discussie staat. Appellante betwist dat een medisch onderzoek nodig is. Daarom moet het college op grond van zijn beleid bijzondere bijstand voor de meerkosten verstrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Het college heeft terecht geconcludeerd dat met de door appellante verstrekte stukken de medische noodzaak van het haarwerk van appellante niet kan worden vastgesteld. De psychiater heeft gewezen op de noodzaak van een haarwerk – en het college betwist dat ook niet – maar hieruit volgt niet de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante. Uit de in 1.5 bedoelde verklaringen blijkt die medische noodzaak evenmin, nog daargelaten dat deze stukken niet door een arts zijn opgemaakt. De haarwerkspecialist heeft het in haar verklaring slechts over de voorkeur van appellante voor een bepaald haarwerk. Uit de met behulp van de ambulant begeleider opgestelde verklaring wordt verder niet duidelijk of en in hoeverre er een medische noodzaak is voor het specifieke haarwerk van appellante.
4.2.2.
Nu het college terecht heeft geconcludeerd dat hij de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante niet zelf kan vaststellen, was er op grond van artikel 13, tweede lid, van de beleidsregels aanleiding om een medisch advies te vragen. Het college heeft toegelicht dat het hierbij gaat om een medisch advies over de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante, waarbij zowel fysieke als psychosociale factoren van belang kunnen zijn. Omdat appellante om haar moverende redenen niet heeft meegewerkt aan dat onderzoek en daarmee de medische noodzaak van het specifieke haarwerk van appellante onduidelijk is gebleven, kan appellante aan de beleidsregels geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
De hoger beroepen slagen dus niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.M. Overbeeke en C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Participatiewet
Artikel 15, eerste lid
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen
Artikel 12 Bijzondere bijstand voor (para)medische kosten algemeen
1. Voor (para)medische kosten is de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening. Deze voorliggende voorziening is in beginsel passend en toereikend te achten.
2. Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de extra en/of voor eigen rekening blijvende kosten van noodzakelijke (para)medische kosten, conform deze beleidsregels. De aanvullende verzekering is een voorliggende voorziening voor deze kosten indien aanwezig.
3. Het college vergoedt (para)medische kosten voor de goedkoopst adequate behandeling of voorziening, tenzij anders is vermeld.
4. In de onderstaande beleidsregels worden alleen de meest voorkomende kosten genoemd. Het college kan ook voor niet genoemde noodzakelijke (para)medische kosten bijzondere bijstand verstrekken.
Artikel 13 (Medisch) advies
1. Het college stelt zo mogelijk zelf de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand vast, en maakt daarbij gebruik van de reeds bij het college bekende informatie die van belang is voor de beoordeling van de aanvraag, mits en voor zover nodig de belanghebbende hier vooraf toestemming voor geeft.
2. Het college vraagt een extern (medisch) advies, indien het college de (medische) noodzaak van een aangevraagde voorziening niet zelf kan vaststellen.
3. Medisch advies is in ieder geval niet nodig bij:
a. afwijzing van de aanvraag op financiële gronden;
b. een ongewijzigde (medische) situatie, tenzij de ongewijzigde situatie betwijfeld wordt.