ECLI:NL:CRVB:2025:971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
22/905 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in dossier Veilig Thuis Drenthe en recht op privacy van betrokkenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het dagelijks bestuur van de GGD Drenthe. Appellante verzocht om inzage in een dossier dat door Veilig Thuis Drenthe was opgemaakt over haar en haar kinderen. Het dagelijks bestuur had eerder volledige inzage geweigerd, met als argumenten de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden en de toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur alsnog inzage moest geven in bepaalde passages die eerder zwart gelakt waren. De Raad stelde vast dat de weigering van inzage in deze passages niet gerechtvaardigd was, omdat het belang van appellante bij inzage zwaarder woog dan de privacy van de betrokken derden. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het dagelijks bestuur en bepaalde dat appellante recht had op inzage in de relevante passages van het dossier. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

22/905 WMO15, 25/256 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2022, 20/1902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de GGD Drenthe (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 2 juli 2025

SAMENVATTING

In deze zaak beslist de Raad dat het dagelijks bestuur alsnog inzage aan appellante dient te geven in enkele passages die zijn zwart gelakt in het door Veilig Thuis Drenthe over appellante en haar kinderen opgemaakte dossier.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A. Korver, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft daarnaast ook stukken ingediend met het verzoek om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat uitsluitend de Raad hiervan kennis mag nemen. Met een uitspraak van 16 oktober 2024 heeft de Raad het verzoek toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2024. Namens appellante is
mr. Korver verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. Kolijn-van de Merwe, advocaat, en mr. F.J. Knoops. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het dagelijks bestuur in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Het dagelijks bestuur heeft een besluit van 13 januari 2025 en nadere stukken ingediend. Met betrekking tot een deel van de nadere stukken heeft het dagelijks bestuur verzocht om met
toepassing van artikel 8:29 van de Awb te bepalen dat alleen de Raad hiervan kennis mag
nemen. Met een uitspraak van 29 januari 2025 heeft de Raad het verzoek toegewezen.
Appellante heeft een zienswijze ingediend op het besluit van 13 januari 2025.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Korver. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. Kolijn-van de Merwe en Knoops.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft twee minderjarige kinderen die zijn geboren in 2012 en 2016. Appellante en de vader van de kinderen zijn gescheiden. Zij hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. Op 30 juli 2018 heeft Veilig Thuis Drenthe (VTD) een anonieme melding ontvangen met betrekking tot de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding hiervan is VTD een onderzoek gestart.
1.2.
Op 25 november 2019 heeft appellante op grond van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan VTD verzocht om inzage in het door VTD over haar en de kinderen opgemaakte dossier.
1.3.
Met een besluit van 23 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 18 mei 2020 (bestreden besluit 1), heeft het dagelijks bestuur volledige inzage aan appellante in het dossier geweigerd. Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 1 in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur appellante in redelijkheid volledige inzage in het dossier heeft kunnen weigeren.
Het hoger beroep
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3.2.
Na de zitting van de Raad van 13 november 2024 heeft het dagelijks bestuur een nieuwe uitdraai van het in de periode in geding door VTD over appellante en de kinderen opgemaakte dossier ingediend, waarin woorden, zinnen en passages zijn zwart gelakt. Met een besluit van 13 januari 2025 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur geweigerd om appellante volledige inzage in de nieuwe uitdraai van het dossier te geven. Hieraan heeft het dagelijks bestuur het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Het dagelijks bestuur heeft aan appellante inzage geweigerd in telefoonnummers, emailadressen, adressen en namen van personen die niet bij appellante bekend zijn, met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen (weigeringsgronden 1 en 2).
3.2.2.
Verder heeft appellante volgens het dagelijks bestuur op grond van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 alleen recht op inzage in gegevens over haarzelf en in gegevens over de kinderen, die ten tijde in geding nog geen zestien jaar waren. Appellante heeft volgens het dagelijks bestuur dan ook geen recht op inzage in gegevens die VTD heeft over anderen, onder wie met name de vader van de kinderen. Voor zover de uitdraai van het dossier gegevens over de vader of anderen bevat, heeft het dagelijks bestuur daarom inzage in deze gegevens geweigerd en deze passages zwart gelakt (weigeringsgrond 3).
3.2.3.
Voor zover het dossier informatie bevat over appellante of haar kinderen die ook de persoonlijke levenssfeer van een ander raakt en het dagelijks bestuur het belang van die ander zwaarder vindt wegen dan het belang van appellante bij volledige inzage, is onder verwijzing naar artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 inzage in deze gegevens geweigerd en zijn ook deze passages zwart gelakt (weigeringsgrond 4).
3.2.4.
De andere twee weigeringsgronden uit artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 zijn volgens het dagelijks bestuur niet meer aan de orde, nu deze zaak al langere tijd is afgerond.
3.3.
Tegelijkertijd met de zwart gelakte nieuwe uitdraai van het dossier heeft het dagelijks bestuur een niet-zwart gelakte versie met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de Raad gezonden. Appellante heeft de Raad toestemming gegeven om kennis te nemen van deze stukken als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.4.
Appellante is het niet eens met bestreden besluit 2. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Bestreden besluit 1
4.1.
De Raad begrijpt bestreden besluit 2 zo dat het dagelijks bestuur bestreden besluit 1 niet langer handhaaft. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven en dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen, onder gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1.
Bestreden besluit 2
4.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb en artikel 6:24 van de Awb wordt het bestreden besluit 2 in de beoordeling betrokken.
4.3.
De Raad doet dit aan de hand van de argumenten die appellante hiertegen heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.4.
De Raad stelt vast dat de gronden van appellante zich niet richten tegen het zwart lakken van telefoonnummers, e-mailadressen, adressen en namen van personen (weigeringsgronden 1 en 2). De Raad zal deze passages dan ook niet bespreken.
4.5.
De gronden van appellante zien wel op de weigeringsgronden 3 en 4 (artikelen 5.3.2, eerste en vierde lid, van de Wmo 2015). Ook heeft appellante aangevoerd dat zij betwijfelt of de nieuwe uitdraai van het dossier volledig is. De Raad zal over deze gronden een oordeel geven.
4.6.
De wettelijke regels die voor deze beoordeling belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Algemene regels over inzage in gegevens op grond van de Wmo 2015
4.7.
Op grond van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 dient het bestuursorgaan aan de betrokkene inzage te verstrekken in de gegevens waarover het bestuursorgaan met betrekking tot die betrokkene beschikt.
4.8.
Een redelijke uitleg van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 brengt mee dat alleen die gegevens die zien op de persoon en de persoonlijke situatie van de betrokkene onder de reikwijdte van deze bepaling vallen. De betrokkene in deze bepaling moet zo worden begrepen dat dit de persoon is van wie het bestuursorgaan in enige vorm beschikt over gegevens. [1] Het bestuursorgaan is in beginsel gehouden om aan deze persoon, als betrokkene, inzage in die gegevens te verstrekken. Van de door appellante bepleite vereenzelviging van verschillende personen tot één betrokkene in de zin van dit artikel, kan geen sprake zijn. Dit zou immers afbreuk doen aan de bescherming die dit artikel geeft door het inzagerecht te beperken tot de betrokkene als de persoon over wie het bestuursorgaan over gegevens beschikt.
4.9.
Op grond van artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 kan, voor zover hier van belang, inzage in gegevens aan de betrokkene worden geweigerd voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de betrokkene daardoor zou kunnen worden geschaad. Het bestuursorgaan dient hierbij een belangenafweging te maken. Hierbij dient het bestuursorgaan het belang van inzage van de betrokkene in gegevens die op hem betrekking hebben af te wegen tegen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen.
4.10.
Uit 4.7 tot en met 4.9 volgt dat het bestuursorgaan eerst moet beoordelen of de gevraagde gegevens betrekking hebben op degene die de inzage verlangt. Is dit het geval, dan moet het bestuursorgaan aan die betrokkene inzage in die gegevens verstrekken, tenzij het belang van een ander bij bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van de betrokkene bij inzage in de gegevens.
4.11.
Het kan voorkomen dat een gegeven betrekking heeft op meerdere betrokkenen. Het bepaalde in artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 verzet zich dan niet tegen inzage aan al deze personen. In dat geval moet het dagelijks bestuur een belangenafweging maken. Dit volgt uit artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015.
De (on)volledigheid van het dossier
4.12.
Appellante heeft aangevoerd dat zij betwijfelt of de nieuwe uitdraai van het dossier volledig is, omdat er verschillen zitten tussen de eerdere uitdraai en de nieuwe uitdraai.
4.13.
Op de nadere zitting van 12 maart 2025 heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat voor de selectie van de informatie de namen van appellante, de kinderen en de vader van de kinderen in het digitale verwerkingssysteem van VTD zijn aangevinkt. Hierdoor is alle informatie die deze personen betreft uit het systeem naar voren gekomen. Bij elkaar vormt deze informatie het volledige dossier dat VTD heeft opgemaakt over appellante en de kinderen. Dit dossier komt overeen met de eerdere uitdraai van het dossier. De nieuwe uitdraai van het dossier ziet er anders uit dan de eerdere versie en beslaat ook aanzienlijk meer bladzijden. Dit komt, zo heeft het dagelijks bestuur toegelicht, doordat VTD is overgegaan op een nieuw digitaal systeem voor de verwerking en vastlegging van gegevens. Ook zijn, anders dan de eerste keer, geen witregels in de uitdraai van het dossier verwijderd en is de chronologie van het dossier niet aangepast. De Raad ziet met de door het dagelijks bestuur gegeven toelichting geen aanleiding om te betwijfelen dat de nieuwe uitdraai van het dossier een volledige en juiste weergave is van de gegevens waarover het dagelijks bestuur beschikt.
De betrokkene
4.14.
Appellante heeft aangevoerd dat het gezin ‘de betrokkene’ is als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015. Naast appellante en de kinderen maakt de vader deel uit van het gezin. Het dagelijks bestuur had daarom op grond van deze bepaling inzage dienen te verstrekken in de gegevens waarover VTD met betrekking tot het gezin, dus inclusief de vader, beschikt.
4.15.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De door appellante voorgestane lezing van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 vindt geen steun in het recht. Dit is uitgelegd onder 4.8. Voor zover de gegevens alleen over de vader gaan, is appellante geen betrokkene. Het dagelijks bestuur heeft appellante dan ook terecht inzage in die gegevens geweigerd.
Zwart gelakte gegevens waarin eerder wel inzage is verstrekt
4.16.
Appellante heeft aangevoerd dat in de nieuwe uitdraai van het dossier verschillende passages zijn zwart gelakt die in de eerder met bestreden besluit 1 verstrekte versie van het dossier niet zwart gelakt waren en dat deze passages om die reden ook nu verstrekt moeten worden. In bestreden besluit 2 is hierover vermeld dat bij de herbeoordeling van het dossier is gebleken dat sommige informatie eerder ten onrechte aan appellante is verstrekt. Volgens het dagelijks bestuur is het niet gehouden deze fout te herhalen.
4.17.
Voor een deel gaat het hier om gegevens waarbij alleen de vader kan worden aangemerkt als de betrokkene in de zin van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015. Zoals in 4.8 en 4.15 is overwogen, is inzage in gegevens die uitsluitend zien op de persoon en de persoonlijke situatie van – in dit geval – de vader, enkel voorbehouden aan de vader als de betrokkene. Voor zover het dagelijks bestuur in de eerdere uitdraai appellante wel inzage heeft verstrekt in deze gegevens, kan het dagelijks bestuur worden gevolgd in het standpunt dat dit een fout betrof en dat die fout niet hoeft te worden herhaald.
4.18.
De eerder niet en nu wel zwart gelakte gegevens bevatten verder ook uitlatingen van de vader over appellante en de (gezins)situatie van appellante en de kinderen. Met betrekking tot deze gegevens zijn zowel de vader als appellante en haar kinderen aan te merken als de betrokkene. Gelet op wat in 4.8 tot en met 4.11 is overwogen is het dagelijks bestuur gehouden deze informatie aan appellante als betrokkene te verstrekken op grond van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, tenzij het vierde lid van dit artikel zich hiertegen verzet. Niet kan worden ingezien dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ander, in dit geval de vader, onder deze omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van appellante bij inzage in deze gegevens. Dit betekent dat het dagelijks bestuur in bestreden besluit 2 ten onrechte heeft geweigerd inzage in deze gegevens te geven aan appellante. Dit betreft de volgende passages: [2]
Blz. 23, 79 1e passage, en 91.
Weigeringsgrond 3, artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015
4.19.
Appellante heeft verder aangevoerd dat inzage dient te worden verstrekt in de passages die het dagelijks bestuur onder verwijzing naar artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 zwart heeft gelakt (weigeringsgrond 3).
4.20.
Gelet op wat in 4.8 is overwogen, heeft het dagelijks bestuur in bestreden besluit 2 terecht geweigerd om op grond van artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 inzage aan appellante te geven in gegevens die uitsluitend zien op de persoon en de persoonlijke situatie van anderen, waaronder met name gegevens over de vader als betrokkene (weigeringsgrond 3). Het gaat hierbij om de volgende passages:
Blz. 8, 10, 16, 21, 22, 26, 27 1e passage, 36, 40, 47, 48, 54, 58, 60 1e passage, 75, 77 2e passage, 79 3e passage, 86, 96, 99, 112, 113, 114.
4.21.
Voor zover de gegevens informatie bevatten die afkomstig is van anderen, met name van de vader, over de (gezins)situatie van appellante en de kinderen, heeft het dagelijks bestuur, gelet op wat in 4.9 tot en met 4.11 is overwogen, ten onrechte appellante en de kinderen niet ook aangemerkt als betrokkene. Dit heeft ook tot gevolg dat hier op grond van artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 een belangenafweging moet plaatsvinden. Het betreft de volgende passages: [3]
Blz. 9, 24, 60 2 e passage, 68, 77 1e passage, 79 2e passage, 92, 102 1e passage, 102 2e passage, 102 3e passage, 103, 113.
Tussenconclusie
4.22.
Uit wat in 4.18 en 4.21 is overwogen volgt dat bestreden besluit 2 niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.23.
Voor zover het dagelijks bestuur naast weigeringsgrond 3 óók weigeringsgrond 4 ten grondslag heeft gelegd aan bestreden besluit 2, zal de Raad hierna ook aan weigeringsgrond 4 toetsen. [4]
4.24.
Zoals besproken tijdens de zitting van 12 maart 2025 zal de Raad hierna ook beoordelen of voor de overige in 4.21 genoemde passages weigeringsgrond 4 van toepassing is of dat deze gegevens alsnog moeten worden verstrekt. [5]
Weigeringsgrond 4, artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015
4.25.
Het dagelijks bestuur heeft met betrekking tot de 2e passage op blz. 27 en de passage op blz. 28 met toepassing van het vierde lid geweigerd inzage te verstrekken aan appellante, omdat de persoonlijke levenssfeer van een ander daardoor wordt geschaad. Appellante heeft aangevoerd dat deze weigering ten onrechte is. De Raad stelt vast dat het in deze twee passages om gegevens gaat over de persoonlijke levenssfeer van derden. Dit betekent dat het dagelijks bestuur ten onrechte weigeringsgrond 4 heeft toegepast, omdat dit weigeringsgrond 3 had moeten zijn. Daarmee heeft het dagelijks bestuur wel terecht inzage geweigerd aan appellante.
4.26.
Met betrekking tot de in 4.21 genoemde passages op blz. 60 2e passage, blz. 102 1e passage, 102 2e passage, 102 3e passage, en blz.103 heeft het dagelijks bestuur naast het eerste lid ook artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 ten grondslag gelegd. Voor al deze passages heeft het dagelijks bestuur het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de vader als de ander zwaarder laten wegen dan het belang van appellante bij volledige inzage.
4.27.
De 2e passage op blz. 60 bevat informatie over de omgangsregeling. Deze passage raakt niet aan de persoonlijke levenssfeer van de vader en voor zover hierin een mening staat met betrekking tot de kinderen, dient het belang van appellante bij inzage zwaarder te wegen.
4.28.
De 1e en de 2e passage op blz. 102 zijn afkomstig van VTD en gericht aan de vader en beschrijven in algemene bewoordingen het contact en de stand van het onderzoek door VTD. Deze gegevens raken niet aan de persoonlijke levenssfeer van vader. Het dagelijks bestuur heeft het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dan ook ten onrechte zwaarder laten wegen dan het belang bij inzage door appellante. Dit betekent dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft geweigerd aan appellante inzage te verschaffen in deze gegevens.
4.29.
De 3e passage op blz. 102 en de passage op blz. 103 bevat informatie die vader heeft gegeven over een omgangsmoment en het contact met de kinderen. Hoewel deze informatie ook de persoonlijke levenssfeer van vader raakt, betreft het niet in overwegende mate persoonlijke of medische informatie van de vader, maar informatie over de kinderen. Bij deze passages weegt het belang van inzage door appellante zwaarder.
4.30.
De passage op blz. 9 bevat informatie over de verhuizing van de vader naar een andere woning na de scheiding van appellante. Appellante beschikte al over deze informatie, zodat gelet op 4.18 deze informatie verstrekt dient te worden. De passage op blz. 24 bevat informatie die niet gaat over de vader, maar over de zoon. De passage op blz. 68 bevat een uitlating van de vader over de procedure over de ondertoezichtstelling van de kinderen. De passage op blz. 92 bevat een e-mail van een medewerker van VTD aan de vader waarin de toezending van een onderzoeksrapport van VTD aan de vader wordt aangekondigd met een uitnodiging om te reageren. Geen van deze passages raken aan de persoonlijke levenssfeer van de vader. De Raad is dan ook van oordeel dat voor deze passages weigeringsgrond 4 niet opgaat en dat de hier vermelde gegevens alsnog moeten worden verstrekt.
4.31.
Dat is anders voor de passages op blz. 77 1e passage en blz. 79 2e passage, die wel in overwegende mate aan de persoonlijke levenssfeer van vader raken. Bij deze passages weegt het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dan het belang van appellante bij inzage, zodat aan appellante geen inzage in deze passage toekomt.
4.32.
De gegevens op blz. 113 gaan deels over de persoonlijke situatie van de vader en deels over de omgang met de kinderen. Het dagelijks bestuur heeft volledige inzage in de gegevens op blz. 113 geweigerd. Dat is deels terecht, namelijk voor zover het gaat over de tekst tussen: “Het contact (…) over nemen.” De overige passages op deze pagina gaan over de kinderen. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van vader is bij deze passages niet aan de orde. Aan appellante komt daarom inzage toe in de overige passages van blz. 113.
4.33.
Het dagelijks bestuur dient dus alsnog inzage te verstrekken in de volgende passages:
Blz. 9, 24, 60 2e passage, 68, 92, 102, 103, 113 (behalve het deel tussen “het contact” en “over nemen”).
Beroep op de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
4.34.
Appellante heeft verder een beroep gedaan op de artikelen 6 en 8 van het EVRM en bepleit dat zij op grond van deze artikelen inzage dient te krijgen in de door het dagelijks bestuur zwart gelakte passages. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het recht op ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij wijst appellante op een civiele procedure waarin om ondertoezichtstelling van de kinderen is verzocht. In deze procedure speelde het onderzoek van VTD volgens appellante een belangrijke rol. Er is volgens haar geen sprake van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
4.35.
Het beroep van appellante op de artikelen 6 en 8 van het EVRM leidt niet tot een ander oordeel dan hierboven weergegeven. De Raad heeft, in een procedure waarin beide partijen hun visie hebben kunnen geven, een controle uitgevoerd op de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de weigering van inzage in bepaalde passages van het door VTD opgemaakte dossier. Bij die controle heeft de Raad zowel het recht op ‘family life’ van appellante als het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, onder wie met name de vader, betrokken.
4.36.
Voor zover appellante meent dat geen sprake is (geweest) van een eerlijk proces in de procedure over de ondertoezichtstelling, en dat dit kan leiden, of heeft geleid, tot een schending van artikel 8 van het EVRM, kon of kan zij dat in de civiele procedure hierover aanvoeren. Artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat een met artikel 8:29 van de Awb vergelijkbare regeling over beperkte kennisneming van stukken door partijen in een civiele procedure. Als een partij een hiertoe strekkend verzoek doet, zal de rechter in die procedure hierover een oordeel dienen te geven en wat appellante in dat verband aanvoert hierbij dienen te betrekken.

Conclusies en gevolgen

4.37.
In 4.1 is overwogen dat de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 1 niet kunnen standhouden. Uit 4.18 en 4.33 volgt dat bestreden besluit 2 niet in stand kan blijven, voor zover inzage is geweigerd in de daar genoemde passages. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het dagelijks bestuur alsnog inzage aan appellante verstrekt in deze passages. Het gaat om de volgende passages:
Blz. 9, 23, 24, 60 2e passage, 68, 79 1e passage, 91, 92, 102, 103, 113 (behalve het deel tussen “het contact” en “over nemen”).
Voor zover in deze passages telefoonnummers, e-mailadressen, adressen en namen van personen worden vermeld, hoeven deze niet verstrekt te worden.
Proceskosten
5.1.
Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten in beroep en hoger beroep. Appellante heeft gevraagd om een vergoeding van de reële proceskosten.
5.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 juli 2018 [6] is het uitgangspunt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dat bij vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt hierover dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding – zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verhogen of verlagen.
5.3.
Wil naar het oordeel van de Raad sprake zijn van bijzondere omstandigheden die nopen tot een hogere dan de forfaitaire vergoeding, dan zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of betrokkene de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voorschrijft.
5.4.
In dit geval is geen sprake van een uitzonderlijk geval waarin zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in 5.3. Niet is gebleken van ernstig onzorgvuldig handelen van het dagelijks bestuur of van een hardnekkige houding van het dagelijks bestuur, waardoor appellante ter bestrijding van het standpunt van het dagelijks bestuur in een positie is gebracht dat zij uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken. De werkwijze en besluitvorming van het dagelijks bestuur hebben appellante niet gedwongen tot het inroepen van rechtshulp waarmee een meer dan normale tijdsbesteding was gemoeid. Daarmee bestaat geen grond voor toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb.
5.5.
De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 2.721,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de zienswijze op bestreden besluit 2, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 13 november 2024 en 0,5 punt voor het bijwonen van de nadere zitting van 12 maart 2025, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal € 4.535,-.
5.6.
Verder dient het dagelijks bestuur het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 mei 2020 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 januari 2025 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij inzage is geweigerd in de passages genoemd in 4.37;
  • voorziet zelf in de zaak door het besluit van 23 januari 2020 te herroepen en te bepalen dat inzage moet worden verstrekt als uiteengezet in overweging 4.37 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 4.535,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 5.3.2
1. Het college, het Inlichtingenbureau, een aanbieder, een derde aan wie ten laste van een persoonsgebonden budget betalingen worden gedaan, het CAK en een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren en Veilig Thuis verstrekken aan een betrokkene desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden waarover zij met betrekking tot die betrokkene beschikken.
(…)
3. Indien betrokkene jonger is dan zestien jaren, of de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, worden desgevraagd aan de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt, tenzij het belang van betrokkene zich daartegen verzet.
4. Inlichtingen over, inzage in of afschrift van de bescheiden kan worden geweigerd, voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander dan betrokkene daardoor zou worden geschaad dan wel dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, of om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen dan wel een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken.
(…)

Voetnoten

1.Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 21g in de memorie van toelichting bij de Wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren (verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling), Kamerstukken II 2011/12, 33 062, nr. 3, blz. 47.
2.De Raad verwijst naar de zwart gelakte passages in de nieuwe uitdraai van het dossier waar het dagelijks bestuur artikel 5.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 (weigeringsgrond 3) en/of artikel 5.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 (weigeringsgrond 4) heeft toegepast.
3.De passages genoemd onder 4.17 zijn hier niet genoemd, omdat onder 4.17 al is geoordeeld dat hierin inzage moet worden verleend.
4.Zie onder 4.25 tot en met 4.29.
5.Zie onder 4.30 tot en met 4.33.