GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[B],
wonend te [X],
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
[A],
wonend te [X],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANT IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. C.W.A. van Dam te Amsterdam.
De partijen worden hierna [B] en [A] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 17 september 2009 is [B] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2009, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 433622/KG ZA 09-1531 in kort geding gewezen tussen [B] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [A] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
[B] heeft overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat [B] bij uitsluiting van [A] gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning en de daarin aanwezige inboedel aan de [straat] te [X], met het bevel aan [A] de woning binnen acht dagen na het wijzen van dit arrest te verlaten en niet verder te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat [A] zich niet aan dit arrest zal houden.
Vervolgens heeft [A] bij memorie geantwoord en producties in het geding gebracht. Tevens heeft hij daarbij, naar het hof begrijpt, incidenteel appel ingesteld, waarbij hij, naar het hof begrijpt, één grief heeft geformuleerd. [A] heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof de vordering van [B] zal afwijzen, kosten rechtens, en in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof – naar het begrijpt - bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg in reconventie door [A] ingestelde vordering zal toewijzen om bij uitsluiting gerechtigd te zijn tot het gebruik van de woning en de daarin aanwezige inboedel aan de [straat] te [X], met het bevel aan [B] de woning binnen acht dagen na betekening van het te wijzen arrest te verlaten en niet verder te betreden en met machtiging aan [A] dit arrest voor zover nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, kosten rechtens.
Bij memorie heeft [B] in het incidenteel appel geantwoord en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof de vordering van [A] zal afwijzen.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om het volgende.
(i) [B] en [A] hebben vanaf 1977 tot 2005 een affectieve relatie gehad.
(ii) Op 1 januari 1988 hebben [B] en [A] gezamenlijk een huurovereenkomst gesloten met A. Prins Breukelen Beheer B.V. voor de woning gelegen op de tweede verdieping met zolderruimte op de derde verdieping aan het adres [straat] te [X] (verder: de woning).
(iii) [B] heeft in 2005 de woning verlaten. De relatie tussen partijen is vanaf dat moment verbroken.
(iv) In 2008 is [B] in de woning teruggekomen. Sindsdien woont zij in de voorkamer van de tweede verdieping, terwijl [A] in de achterkamer van die verdieping woont. De verbroken affectieve relatie tussen partijen is niet hersteld door het gezamenlijk bewonen van de woning.
(v) In eerste aanleg hebben partijen over en weer het uitsluitend gebruik van de woning en de daarbij behorende inboedel gevorderd.
(vi) Bij het vonnis waarvan beroep zijn beide vorderingen (in conventie en in reconventie) afgewezen.
3.2 De voorzieningenrechter heeft aan zijn beslissing – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat beide partijen over en weer de stellingen van de ander omtrent wederzijds geuite bedreigingen, gewelddadigheden en ander gedrag betwisten en dat, om vast te stellen of er sprake is van gedrag dat het verder gezamenlijk gebruikmaken van de woning onwenselijk maakt, nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden nodig is waarvoor het kort geding zich niet leent. Om die reden acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter (een van) de vorderingen zal toewijzen en oordeelt hij dat de onderhavige vorderingen in kort geding evenmin toewijsbaar zijn. Omdat partijen hun stellingen omtrent de door de ander geuite bedreigingen niet nader hebben onderbouwd, is - aldus de voorzieningenrechter - niet zeker dat het gezamenlijk gebruik van de woning zal leiden tot een dusdanig gevaarlijke situatie dat een ordemaatregel op zijn plaats is.
3.3 De grieven, die alle nauw met elkaar samenhangen en daarom gezamenlijk zullen worden behandeld, strekken ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geweigerd een ordemaatregel te treffen door hetzij aan [B] hetzij aan [A] het exclusief gebruik van de woning en de daarbij behorende inboedel toe te kennen en aan die beslissing geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4 Hoewel de stellingen van partijen omtrent de gedragingen van de ander met elkaar in tegenspraak zijn en over en weer worden betwist (en het kort geding zich niet leent voor nader onderzoek daaromtrent), zijn partijen het er blijkens die stellingen en hun petita over en weer in elk geval wel over eens dat de conflictueuze situatie zoals die thans in de woning bestaat als gevolg van de tussen hen verslechterde relatie zodanig is dat aan hun samenleven binnen de woning zo spoedig mogelijk een eind moet worden gemaakt in die zin dat slechts aan een van hen het exclusief gebruik van de woning (en de daarbij behorende inboedel) moet worden toegekend.
3.5 Op zichzelf biedt dit voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel in de vorm van een voorlopige voorziening in kort geding als bedoeld in artikel 254 Rv. Voor het treffen van de gevorderde voorziening zijn in de wet aanknopingspunten te vinden in onder meer artikel 7:267 lid 7 BW en artikel 822 lid 1 aanhef en sub a Rv. Ook indien beide bepalingen in het onderhavige geval – waarin tussen partijen een langdurige affectieve relatie heeft bestaan - rechtstreekse toepassing zouden missen, ligt daaraan immers het ook voor het onderhavige geval relevant te achten uitgangspunt ten grondslag dat het mogelijk maakt om in geval tussen samenwonenden te eniger tijd een conflict ontstaat een beslissing uit te lokken waardoor een van beiden het exclusief gebruik van de woonruimte verkrijgt, een uitgangspunt dat zich in het onderhavige geval in elk geval voor analoge toepassing leent.
3.6 In het kader van de te verrichten belangenafweging ter beslissing van de vraag aan wie in het onderhavige geval het exclusief gebruik van de woning en de daarbij behorende inboedel voorlopig dient te worden toegekend, acht het hof de volgende omstandigheden doorslaggevend. In het onderhavige geval staat vast dat [B] in 2005 - kennelijk zonder opgave van redenen - de woning heeft verlaten en gedurende drie jaar op diverse andere adressen heeft verbleven. Ook staat vast dat [A] maandelijks alle kosten in verband met de woning betaalt - te weten de huur (€ 531,78), Nuon (€ 137,39), telefoon (€ 34,90), UPC (€ 45,39) en internet (€ 15,88) – en dat [B] aan [A] maandelijks een bedrag van € 147,- als tegemoetkoming in die kosten betaalt, zodat het overgrote deel van die kosten door [A] wordt gedragen. Bovendien heeft [A] onweersproken gesteld dat [B] elders gemakkelijk onderdak kan vinden omdat zij over een groot sociaal netwerk beschikt en familie heeft in [X], wat voor hem niet geldt.
3.7 Een en ander wettigt de conclusie dat aan de belangen van [A] voorshands een zwaarder gewicht moet worden gehecht, zodat hem bij wege van voorlopige voorziening het exclusief gebruik van de woning en de daarbij behorende inboedel zal worden toegekend. Het hof zal een langere ontruimingstermijn vaststellen dan [A] heeft gevorderd.
Het principaal appel faalt, terwijl het incidenteel appel slaagt. Het vonnis waarvan beroep in reconventie zal worden vernietigd en de vordering van [A] zal worden toegewezen. Het vonnis waarvan beroep in conventie zal worden bekrachtigd. Omdat partijen in het verleden een langdurige affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie en van het hoger beroep worden gecompenseerd op de wijze als hierna in het dictum bepaald.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen en, in zoverre opnieuw recht doende:
bepaalt dat [A] bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning en de daarin aanwezige inboedel, met het bevel aan [B] de woning binnen twee maanden na betekening van dit arrest te verlaten en niet verder te betreden en met machtiging aan [A] dit arrest voor zover nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie en van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C.W. Lange, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en op 2 maart 2010 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.