ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.296/01 en 200.071.301/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbel appel van wrakingsbeslissingen van de rechtbank, waaronder wraking van de wrakingskamer

In deze zaak gaat het om een dubbel appel van wrakingsbeslissingen van de rechtbank Amsterdam, waarbij verzoeker hoger beroep heeft ingesteld tegen twee afwijzende beslissingen van de rechtbank. De eerste beslissing, genomen op 2 juli 2010, betreft de wraking van mr. Y, kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, en is geregistreerd onder zaaknummer 200.071.296/01. De tweede beslissing, genomen op 16 juli 2010, betreft de wraking van de leden van de wrakingskamer die de eerste wraking heeft behandeld, en is geregistreerd onder zaaknummer 200.071.301/01. De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft de verzoeken op 27 augustus 2010 behandeld, waarbij verzoeker zelf het woord heeft gevoerd.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking, zoals vastgelegd in artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzoeker heeft betoogd dat er toch hoger beroep openstaat omdat de wrakingskamer ten onrechte wetsbepalingen heeft toegepast en essentiële vormen heeft verzuimd. Het hof heeft geoordeeld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn appel, omdat hij stelt dat er sprake is van zogenaamde "doorbrekingsgronden".

Het hof heeft vervolgens de klachten van verzoeker beoordeeld. Ten aanzien van de eerste wrakingszaak heeft het hof geconcludeerd dat er geen sprake is van verzuim van essentiële vormen, omdat de uitspraak mondeling is gedaan en later schriftelijk is gemotiveerd. Ook de andere klachten van verzoeker zijn ongegrond verklaard. In de tweede wrakingszaak heeft het hof eveneens geoordeeld dat de wrakingskamer geen essentiële vormen heeft verzuimd en dat de argumenten van verzoeker zijn behandeld. Het hof heeft uiteindelijk de beroepen verworpen, omdat de gestelde gronden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod niet aanwezig zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
WRAKINGSKAMER
BESCHIKKING
op de op 12 en 19 juli 2010 schriftelijk ingediende verzoeken van
[C],
advocaat te Amsterdam, (hierna: verzoeker).
1. De verzoeken
1.1 Op 12 juli 2010 heeft verzoeker de wrakingskamer van het hof een appelschrift doen toekomen, waarmee blijkens de inhoud daarvan wordt beoogd hoger beroep in te stellen tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2010, onder rekestnummer HA RK 10.614(hierna: wrakingskamer 1) op een verzoek tot wraking van mr. Y, (kanton)rechter in die rechtbank. Het verzoek is aanhangig onder zaaknummer 200.071.296/01.
1.2 Op 19 juli 2010 heeft verzoeker de wrakingskamer van het hof een appelschrift doen toekomen inhoudend hoger beroep tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2010, onder rekestnummer HA RK 10.620 op een verzoek tot wraking van mr. N.C.H. Blankevoort, als voorzitter en mrs. M. van Hees en P.W. van Straalen als leden van de wrakingskamer die op het onder 1.1. bedoelde verzoekschrift heeft beslist. Deze wrakingskamer zal hierna worden aangeduid als wrakingskamer 2. Dit verzoek is aanhangig onder nummer 200.071.301/01
1.3 Bij begeleidende brief van 20 augustus 2010 heeft verzoeker het hof 25 producties doen toekomen, die bij dit dossier zijn gevoegd.
1.4 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 27 augustus 2010. Verzoeker heeft daarbij zelf het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde aantekeningen.
2. Beoordeling:
2.1 Blijkens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat geen rechtsmiddel open tegen een beslissing op een verzoek tot wraking.
2.2 Door verzoeker is betoogd dat hoger beroep echter toch openstaat omdat de wrakingkamer wetsbepalingen ten onrechte heeft toegepast en/of buiten toepassing heeft gelaten en/of bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
2.3 Krachtens de toepasselijke jurisprudentie is het hoger beroep ondanks een wettelijke uitsluiting ontvankelijk, indien erover wordt geklaagd dat de rechter de desbetreffende bepaling(en), in dit geval art. 36 e.v. Rv ten onrechte, dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Nu gesteld wordt dat van een of meer zogenaamde “doorbrekingsgronden” sprake is, is verzoeker ontvankelijk in zijn appel.
2.4 Omtrent het ten onrechte toepassen en/of buiten toepassing laten van de artikelen 36 Rv. is in beide verzoeken niets dan wel onvoldoende gesteld, evenmin is hiervan gebleken zodat de klachten – voor zover die hierop zien - ongegrond zijn.
2.5 Het hof zal hierna ten aanzien van de beide verzoeken afzonderlijk onderzoeken of bij de behandeling van de zaak sprake is geweest van verzuim van essentiële vormen.
2.6 Ten aanzien van het verzoek onder zaaknummer 200.071.296/01 overweegt het hof daaromtrent het volgende.
2.6.1 Verzoeker klaagt erover dat de uitspraak niet dadelijk bij de uitspraak schriftelijk is gemotiveerd.
Het hof overweegt dat bij een dergelijke gang van zaken er geen sprake is van een verzuim van een essentiële vorm. Niets verzet zich er tegen dat een uitspraak mondeling wordt gedaan en nadien schriftelijk wordt uitgewerkt.
2.6.2 Verzoeker klaagt erover dat wrakingskamer 1 geen gebruik heeft gemaakt van het proces-verbaal van de zitting in de onderliggende zaak, dan wel niet over de volledige stukken of het dossier in die zaak beschikte.
Naar het oordeel van het hof is dit geen verzuim van essentiële vormen aangezien het hier ging om de wrakingszaak en niet om (een oordeel over) de onderliggende zaak. De wrakingskamer dient het verzoek te beoordelen aan de hand van alle relevante gegevens. Het niet-raadplegen van de stukken uit de onderliggende zaak is in dit verband geen verzuim van een essentieel vormvoorschrift.
2.6.3. Verzoeker klaagt erover dat wrakingskamer 1 van de rechtbank mr. [Y] niet onder ede heeft willen horen.
Deze klacht treft evenmin doel, de rechtbank is niet – ook niet in de gegeven omstandigheden – gehouden getuigen onder ede te horen, zodat dit niet als verzuim van essentiële vormen kan worden aangemerkt.
2.6.4 Verzoeker klaagt erover dat de rechtbank geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek om de wrakingszaak te laten behandelen door een gerecht bestaande uit rechters afkomstig uit een ander arrondissement dan het Amsterdamse.
De wettelijke regeling gaat uit van behandeling door rechters van het eigen gerecht. Verzoeker voert onvoldoende redenen aan om tot de conclusie te komen dat daar in dit geval van had moeten worden afgeweken. De enkele vrees dat rechters uit hetzelfde gerecht niet onpartijdig (zullen) zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Daarmee is onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van vooringenomenheid. De klacht faalt daarom.
2.6.5 Voor het overige houden de klachten van verzoeker zoals verwoord in zijn appelschrift uitsluitend de inhoudelijke gronden in die hij heeft aangevoerd tot wraking van mr. [Y].
Die klachten hebben geen betrekking op gesteld verzuim van essentiële vormen ten aanzien van de behandeling door de wrakingskamer en kunnen derhalve niet leiden tot doorbreking van het appelverbod. Dit brengt mee dat het hof niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van die gronden.
2.7 Ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.071.301/01 overweegt het hof met betrekking tot de vraag of wrakingskamer 2 van de rechtbank bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd als volgt:
2.7.1. Verzoeker heeft aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de behandeling door wrakingskamer 2 van de wraking van de leden van wrakingskamer 1 had moeten worden geschorst, gezien het ter zitting van 12 juli 2010 gedane nieuwe wrakingsverzoek.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot dit mondelinge wrakingsverzoek terecht heeft geoordeeld dat dit verzoek de wraking van alle leden van de rechtbank inhield, zodat dit verzoek niet was beperkt tot de leden van wrakingskamer 2. Aangezien wraking van alle leden van de rechtbank niet mogelijk is heeft wrakingskamer 2 de behandeling terecht niet geschorst.
2.7.2 Verzoeker klaagt voorts over de omstandigheid dat de datum van de beslissing van de tweede wrakingszaak tevoren niet aan hem bekend is gemaakt. Daarnaast meent hij dat niet vaststaat dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken.
Het hof is van oordeel dat het vooraf bekendmaken van de datum van de uitspraak geen essentieel vormvoorschrift is en dat in het openbaar uitspreken niet gelijk staat aan het openbaar mondeling uitspreken. Het is voldoende dat de beslissing - in dit geval schriftelijk - in de openbaarheid is gebracht.
2.7.3 Verzoeker meent voorts dat wrakingkamer 2 ten onrechte geen acht heeft geslagen op de vele feiten en argumenten die hij naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van zijn verzoek tot wraking van de leden van wrakingskamer 1.
Uit de beschikking van 16 juli 2010 blijkt dat alle argumenten die verzoeker naar voren heeft gebracht zijn behandeld. Dat de uitkomst anders is dan verzoeker had gewild of dat de motivering zijn inziens te summier is, brengt niet mee dat er sprake is van verzuim van essentiële vormen.
2.7.4. Verzoeker meent dat wrakingskamer 2 de zaak had moeten aanhouden wegens het inmiddels door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van wrakingskamer 1.
Hiervoor is naar het oordeel van het hof geen grond aangezien het hier gaat om twee aparte verzoeken tot wraking. Reeds daarom heeft het hoger beroep in de ene wrakingszaak geen schorsende werking voor de andere afzonderlijke wrakingsprocedure.
2.7.5 Verzoeker klaagt over het feit dat de beschikking bepaalt dat nieuwe verzoeken tot wraking afkomstig van verzoeker terzijde zullen worden gelaten en meent dat ook daaruit vooringenomenheid blijkt.
Het hof overweegt dat het geen verzuim van essentiële vormen betreft aangezien de wet in artikel 39 lid 4 Rv. uitdrukkelijk die mogelijkheid biedt. Uit het enkel toepassen van die bepaling valt in elk geval ook geen aanwijzing te putten dat er sprake is van vooringenomenheid.
2.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gestelde gronden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod niet aanwezig zijn, zodat de beroepen moeten worden verworpen. Reeds niet omdat het rechtsmiddelenverbod in deze zaak niet wordt doorbroken en de zaak derhalve niet inhoudelijk zal worden behandeld, bestaat er geen reden tot het horen van getuigen. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
3. Beslissing:
het hof:
- verwerpt de beroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C. Uriot en J.W. Hoekzema in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Vleugel als griffier en is op 14 september 2010 in het openbaar uitgesproken.