ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.003.188-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van restantvordering van uienleverancier door bepaling van de marktprijs overeenkomstig het Weens Koopverdrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [ Appellante ], en de vennootschap naar vreemd recht Produce Agencies Limited, gevestigd in Nieuw-Zeeland. De zaak betreft de vaststelling van een restantvordering van de uienleverancier, waarbij de marktprijs van de aangetaste partij uien moest worden bepaald volgens het Weens Koopverdrag. De appellante betwistte de berekening van de marktprijs en de winstmarge die door Produce werd voorgesteld. Produce stelde dat de prijs van de aangetaste uien moest worden vastgesteld op basis van de prijs die Dacomex in 1999 had betaald voor vergelijkbare uien, en voerde aan dat de winstmarge in de uienhandel gebruikelijk 6 tot 8% bedraagt. Het hof oordeelde dat de winstmarge van 8% te laag was en dat de winstmarge van 16,2%, zoals door [ Appellante ] gepresenteerd, als maatstaf moest worden gehanteerd. Het hof kwam tot de conclusie dat de restantvordering van Produce op € 87.207,63 moest worden vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg en de helft van de kosten van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ APPELLANTE ] B.V.,
gevestigd te [ W ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. A. van Hees, gevestigd te Amsterdam,
t e g e n
de vennootschap naar vreemd recht
PRODUCE AGENCIES LIMITED,
gevestigd te Pukekohe, Nieuw-Zeeland,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, gevestigd te
Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna wederom aangeduid als [ Appellante ] res¬pec¬tie¬ve¬lijk Produce.
Het hof heeft in deze zaak op 2 maart 2010 een derde tussen¬arrest ge¬wezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
[ Appellante ] en Produce hebben allebei een akte met bewijs¬stukken genomen. [ Appellante ] heeft nog bij akte gereageerd op de door Produce overgelegde bewijsstukken.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1 Bij het laatste tussenarrest heeft het hof in het kader van de behandeling van de eerste grief 6 overwogen dat de door [ Appellante ] voor de geleverde 461.000 kilo uien te betalen prijs moet worden verminderd tot een bedrag dat wordt gevonden door bij NZ$ 27.360,= (het voor de 38.000 kilo goede uien te betalen bedrag) op te tellen het bedrag dat wordt gevonden door (de overige) 423.000 (kilo) te vermenigvuldigen met de marktprijs voor een kilo beschimmelde uien van de geleverde soort in de onderhavige periode en op de onderhavige plaats. Die marktprijs heeft het hof op basis van het deskundigen¬bericht berekend op (afgerond) fl. 0,60 minus een marge, waarover partijen het hof nog bij akte dienden voor te lichten.
2.2 Bij haar eerste akte heeft [ Appellante ] gesteld dat de normale marge in handel in aardappelen, groente en fruit (AGF) in 1999 16,2% bedroeg en de gebruikelijke marge op Nieuw-Zeelandse uien ongeveer 20%. Ter onderbouwing van haar stellingen met betrekking tot de AGF-handel heeft zij cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek overgelegd. [ Appellante ] meent dat in redelijkheid van een marge van 20% moet worden uitgegaan. Zij heeft berekend wat de hoogte is van de restantvordering bij een marge van 16,2% (NZ$ 87.207,63) en bij een marge van 20% (NZ$ 78.052,66).
2.3 Produce heeft in haar akte aangevoerd dat het onnodig is om de marktprijs van de aangetaste uien met behulp van de marge te berekenen, omdat aansluiting kan worden gezocht bij de prijs die Dacomex in 1999 aan Produce heeft betaald voor de aan haar geleverde uien, die gelijk waren aan de aan [ Appellante ] geleverde uien. Die prijs was fl. 0,624 per kilo. Ten bewijze van deze stelling heeft Produce een faxbericht van Dacomex overgelegd.
Bovendien meent Produce dat het erom gaat de prijs te bepalen van 348.880 kilo gezonde uien na hersortering. Die prijs kan worden gevonden door aansluiting te zoeken bij de verkooprijs die [ X ] heeft gerealiseerd voor de door haar verkochte hergesorteerde uien, namelijk fl. 0,86 per kilo.
Voorts is Produce van mening dat het hof in zijn benaderings¬wijze heeft miskend dat partijen reeds duidelijke afspraken hebben gemaakt over de kosten die voor rekening van elk van hen zouden komen. Die overeenkomst is bepalend voor de kosten die in mindering mogen worden gebracht op de gemiddelde koopprijs. De enige kosten die op grond van de overeenkomst voor rekening van Produce kunnen worden gebracht zijn de zogenaamde selling costs, die gelijk zijn aan de kosten die volgens de Incoterms bij een CIF-beding voor rekening van de koper zijn. Het hof heeft ten onrechte de Terminal Handling Charges aangemerkt als kosten van zeevervoer. De kosten van het zeevervoer zijn door Produce gedragen.
Met betrekking tot de winstmarge merkt Produce op dat zij al jaren lang zaken doet met Nederlandse inkopers van uien, die nagenoeg altijd een winstmarge hanteren van 6 tot 8%. Zij heeft ten bewijze van deze stelling een verklaring van [ X ] vergelegd, alsmede een aantal facturen van een afnemer in Hamburg. De door [ Appellante ] berekende marge acht zij onvoldoende onderbouwd, omdat de overgelegde cijfers niet specifiek zijn voor uien, laat staan voor uien van de aan de orde zijnde soort.
Aan de hand van haar primaire standpunt (hantering van de Dacomex-prijs) berekent Produce haar restantvordering op € 69.205,86 en aan de hand van haar subsidiaire standpunt (hantering van de verkoopprijs van [ X ] onder aftrek van sellings costs en een marge van 8%) op € 64.719,11.
2.4 In haar laatste akte merkt [ Appellante ] op dat de informatie in het faxbericht van Dacomex met betrekking tot tijdstip van verkoop, aantal verkochte kilo’s en verkoopprijs niet overeenstemt met de informatie die Produce eerder aan de deskundige heeft verschaft. Zij leidt bovendien uit het faxbericht af dat, anders dan de deskundige tot uitgangspunt heeft genomen, de door Dacomex verkochte uien wel degelijk opnieuw zijn gesorteerd en verpakt. Vanwege deze tegenstrij¬dig¬heden verzoekt [ Appellante ] het hof terug te komen van zijn tussenarrest van 2 maart 2010 en de vordering van Produce alsnog af te wijzen.
De door Produce genoemde winstmarge van 8% wordt door [ Appellante ] betwist; zij meent dat dat niet de winstmarge is van een zelfstandige handelaar, maar de commissie van een commissionair, die geen risico loopt.
2.5 Het hof overweegt als volgt.
2.6 De inhoud van het faxbericht van Dacomex is niet zonder meer onverenigbaar met de gegevens waarvan de deskundige is uitgegaan, reeds omdat niet aanstonds duidelijk is op welke partij(en) uien het faxbericht ziet en wanneer deze partij is geleverd. [ Appellante ] heeft de onjuistheid van de gegevens in het deskundigenbericht ook niet aangetoond. Het hof ziet derhalve geen aanleiding terug te komen van het arrest van 2 maart 2010.
2.7 In haar akte heeft Produce ervan blijk gegeven de benaderingswijze van het hof niet te willen volgen. In de benade¬rings¬wijze van het hof gaat het immers niet om de prijs van hergesorteerde uien (of die nu gezond mogen worden genoemd of niet) maar om de uien zoals [ Appellante ] die van Produce heeft ontvangen, dus beschimmelde uien. Voorts zijn in die benaderingswijze wel degelijk ook kosten relevant die volgens de overeenkomst voor rekening van [ Appellante ] zelf zouden zijn, omdat die benade¬rings¬wijze meebrengt dat moet worden onderzocht welke prijs een importeur, gegeven de voor hem realiseerbare verkoopprijs, bereid zou zijn te betalen voor uien van de onderhavige soort (beschimmelde uien uit Nieuw-Zeeland). Het hof stelt de bezwaren van Produce dan ook terzijde, afgezien van die tegen de aanduiding van de Terminal Handling Charges als kosten van zeevervoer, die echter zonder inhoudelijke consequentie is.
2.8 Het hof volgt ook niet de suggestie van Produce om uit te gaan van de door Dacomex betaalde prijs. De door één spe¬cifieke afnemer betaalde prijs kan immers niet zonder meer als de op dat moment geldende marktprijs worden aangemerkt. Nadere gegevens die die gelijkstelling rechtvaardigen zijn niet ver¬schaft.
2.9 Het hof stemt echter in met het standpunt van Produce dat [ Appellante ] onvoldoende heeft onderbouwd dat de voor de onderhavige uien te hanteren marge 20% zou moeten zijn. Bovendien heeft [ Appellante ] weliswaar gesteld dat zij die marge gewoonlijk hanteert op Nieuw-Zeelandse uien, maar zij miskent daarbij dat het in dit geval gaat om beschimmelde uien, waarbij een extra hoge marge niet zonder meer in de rede ligt.
2.10 De door Produce voorgestelde winstmarge van 8% acht het hof echter te laag, aangezien dat kennelijk het niveau is van de commissie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom een handelaar die zelf risico loopt, genoegen zou nemen met een zelfde winstmarge als een commis¬sionair. De enkele verklaring van [ X ] dat die marge gebruikelijk is en dat ook in 1999 was, heeft het hof niet overtuigd.
2.11 [ Appellante ] heeft met bewijsstukken onderbouwd dat de winstmarge in de gehele AGF-handel in 1999 16,2% bedroeg. Dat gegeven is op zichzelf niet door Produce bestreden; zij meent echter dat dat cijfer onvoldoende zegt over de uienhandel. Van Produce had mogen worden verwacht dat zij beter zou motiveren waarom het AGF-cijfer in dit geval geen goede maatstaf biedt. Aan haar algemene betwisting moet worden voorbijgegaan. Het hof zal dan ook uitgaan van een winstmarge van 16,2%.
2.12 Produce heeft de juistheid van de berekening van de restantvordering die [ Appellante ] heeft uitgevoerd op basis van een winstmarge van 16,2%, op zichzelf niet bestreden. Ook het hof heeft in die berekening geen onjuistheden bespeurd. Een bedrag van NZ$ 87.207,63 is dus toewijsbaar, met de rente zoals reeds door de rechtbank is toegewezen.
2.13 In het arrest werd reeds overwogen dat en waarom de kosten van het geding zullen worden gecompenseerd.
3. Slotsom en kosten
3.1 De grieven 1 en 2 en de eerste grief 6 slagen. Het tussenvonnis van 28 juli 2004 zal worden bekrachtigd onder verbetering van gronden als aangegeven bij de behandeling van die grieven, omdat het dictum van het tussenvonnis geen reden geeft het te vernietigen. Het eindvonnis van 15 juni 2005 zal worden vernietigd en de vordering van Produce zal tot een lager bedrag worden toegewezen.
3.2 Zoals reeds in het tussenarrest van 2 maart 2010 overwogen, zullen de kosten van het geding in beide instanties worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen onder rolnummer 01/331 gewezen tussenvonnis van 28 juli 2004;
vernietigt het tussen partijen onder rolnummer 01/331 gewezen eindvonnis van 15 juni 2005;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ Appellante ] tot betaling aan Produce van een bedrag van NZ$ 87.207,63, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 2000 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt en de helft van de kosten van het deskundigenbericht;
veroordeelt [ Appellante ] tot betaling aan Produce van een bedrag van € 5.000,=, zijnde de helft van het door deze gedragen voorschot voor de deskundige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.C.W. Rang en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken door de rolraads¬heer op 2 november 2010.