GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
de stichting STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
gevestigd te Rijswijk,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg.
De partijen worden hierna [appellant] en Het Waarborgfonds genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 18 januari 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 21 oktober 2009, in deze zaak onder rolnum¬mer 1029037 CV EXPL 09-6565 gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Het Waarborgfonds als eiseres.
[appellant] heeft bij memorie negen grieven geformuleerd, één productie in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van Het Waarborgfonds alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Het Waarborgfonds in de kosten van beide instanties.
Het Waarborgfonds heeft bij memorie geantwoord en producties in het geding gebracht, met conclu¬sie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van (het hof begrijpt:) het hoger beroep, inclusief de nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1
(1.1 tot en met 1.8) een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op 8 februari 2005 heeft op de Jan van Galenstraat te Amsterdam, ter hoogte van het kruispunt met de Orteliuskade en de Robert Scottstraat, een aanrijding plaatsgevonden tussen een Mini Cooper (verder: de Mini) en een Renault Megane (verder: de Renault). De Mini, die eigendom was van BMW Financial Services B.V., werd bestuurd door [R]. De Renault werd bestuurd door [appellant].
(ii) In een door de politie opgemaakte "registratieset" is een "beknopte omschrijving ongeval" opgenomen. Daarin is over de toedracht van de aanrijding het volgende opgenomen:
"14.2 [de Mini: toev. hof] stond stil, komende uit de richting van de ringweg A10, voor het verkeerslicht bij de kruising Jan van Galenstraat/Robert Scottstraat.
14.2 stond bij het verkeerslicht voorgesorteerd op het vak om links af te slaan inde richting van de Robert Scottstraat.
14.2 stond als eerste voertuig bij het verkeerslicht.
Nadat het verkeerslicht groen aangaf trok 14.2 op.
14.2 gekomen op het kruispunt, zag een voertuig met hoge snelheid van rechts aan komen rijden.
14.2 zag dat dit voertuig uit de richting van de Orteliuskade aan kwam rijden.
14.2 trachtte tot stilstand te komen door af te remmen.
14.2 kon dit voertuig echter niet meer ontwijken en kwam met de rechter voorzijde tegen de linkerzijde van dit voertuig tot stistand.
14.2 zag de volgende schade aan eigen voertuig.
De rechterkoplamp was stuk, de voorbumper was aan de rechterzijde van het voertuig zwaar beschadigd, krasschade aan de rechter voorspatscherm.
De getuige [S.] verklaarde:
Ik heb de Renault, die zojuist de aanrijding met de Mini heeft gehad, voor de aanrijding zien rijden en zag vervolens ook wat er daarna gebeurde.
Ik stond stil met mijn auto als vijfde of zesde auto op de parallel rijbaan van de Jan van Galenstraat in de richting van het verkeerslicht op de kruising Orteliuskade met de Jan van Galenstraat. Ik kwam uit de richting van de Dr. Jan van Breemenstraat. Ik zag de zwarte Renault ook komende uit de richting van de Dr. Jan van over het gedeelte van de rijbaan, waar normaal gesproken het tegemoed komend verkeer zou rijden, in de richting van het verkeerslicht rijden. Ik zag dat de bestuurder op deze wijze al het voor het verkeerslicht stilstaande verkeer inhaalde en ik zag vervolgens dat de bestuurder het minimaal 30 seconden op rood staande verkeerslicht negeerde en de kruising opreed. Ik zag vervolgens dat de twee auto's tegen elkaar aan botsen. (...)
De bestuurder van de 14/1 [de Renault: toev. hof], [appellant] verklaarde:
"Ik reed zojuist met mijn auto over de secundaire rijbaan van de Jan van Galenstraat te Amsterdam, komende uit de richting van de Dr Jan van Bremenstraat, en gaande in de richting van de hoofdrijbaan van de Jan van Galenstraat. Toen het mogelijk was heb ik mij met mijn auto tussen de beide verkeersstromen opgesteld. Ik stond stil. Ik heb heel goed naar rechts gekeken voor het verkeer komende uit de richting van de Hoofdweg. Toen dit verkeer stopte, ben ik opgereden om linksaf te gaan in de richting van de snelweg A10. Vervolgens is mijn auto in contact gekomen met een Mini, die ik niet gezien heb en die een vreemde bocht heeft gemaakt, voor wat betreft het voorsorteren, om uiteindelijk voor mij uit te komen. Deze man is volgens mij hartstikke fout."
Getuige [M.] verklaarde:
"Ik zat bij mijn oom in de auto en zijn verklaring klopt. Ik kan dit bevestigen"
Wij, verbalisanten, zeggen dat de schade aan de Mini dusdanig tot stand was gekomen dat de voorbumper van de Renault in het spatbord van de Mini was gedrukt."
(iii) Daarnaast is in de registratieset over de schade aan de Renault opgenomen:
"Links voor; bumper schade",
en over de schade aan de Mini:
"Rechts voor; Rechter voorspatbord plaat en lakschade."
(iv) Op een aanrijdingsformulier dat is ingevuld door [R.] en [appellant] heeft [R.] bij "Zichtbare schade aan voertuig B" (de Mini) vermeld:
"rechterbumper, voorlamp, plaat en lak."
Onder "Mijn opmerkingen" heeft [R.] ingevuld:
"Ik had groen. Hij reed door rood. Ik maakte nauwelijks vaart."
(v) Getuige [S.] heeft op 22 maart 2005 een aparte getuigenverklaring opgesteld ten behoeve van de verzekeraar van de Mini. Daarin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
"Wat zag u precies gebeuren?
Terwijl ik op de ventweg stond te wachten voor het rode licht werd ik links ingehaald door een Renault met het kenteken 62-LV-XB. Deze auto reed hiermee tegen het verkeer in. Ik zag dat op de hoofdrijbaan men groenlicht had voor de richtingen: rechtdoor, rechtsaf en linksaf. De MINI Cooper met het kenteken 03-PL-LB zag ik hierbij op de voorsoorteerstrook voor linksaf door het groen rijden om linksaf te kunnen gaan. Tijdens het oprijden van de MINI (03-PL-LB) reed de Renault (62-LV-XB) door het rode licht om daarmee de hoofdrijbaan over te steken. Dit kon hij doen aangezien de auto's voor rechtdoor stil stonden op de kruising ivm een rood licht verderop. Nadat de Renault (62-LV-XB) de rijbaan voor rechtdoor had gekruisd en het middengedeelte van de hoofdbaan opreed wilde de MINI (03-PL-LB) op dezelfde plek oprijden om voor te sorteren voor linksaf. Hierbij kwamen de twee voertuigen met elkaar in botsing.
Met welke snelheden werd er naar uw schatting door partijen gereden?
Beide voertuigen hebben naar mijn inschatting niet harder gereden dan 15 km/h toen ze met elkaar in botsing kwamen. Beide voertuigen waren wel in beweging.
(...)
Had het ongeval voorkomen kunnen worden en zo ja, door wie en op welke wijze?
Het ongeval had voorkomen kunnen worden als de bestuurder van de Renault (62-LV-XB) Niet door rood gereden was om zo de hoofdrijbaan te kruizen.
Wie draagt naar uw mening de schuld aan dit ongeval en waarom?
De bestuurder van de Renault (62-LV-XB) draagt naar mijn mening de schuld. Hij had niet door rood licht de hoofdrijbaan mogen kruizen."
(vi) In het schade(calculatie)rapport van 28 februari 2005 dat de verzekeraar van BMW (Turien & Co) heeft laten opmaken zijn de reparatiekosten voor de schade aan de Mini berekend op € 2.646,08 exclusief BTW. Aan bedrijfsschade is € 148,56 berekend. De waardevermindering bedraagt € 340,-, waarbij volgens het rapport bij de becijfering van de schade de laatst bekende NIVRE-richtlijnen zijn toegepast.
(vii) Het Waarborgfonds heeft Turien & Co schadeloos gesteld voor een bedrag van € 2.998,64 omdat is gebleken dat de Renault niet was verzekerd tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid.
(viii) Bij brief van 28 september 2005 heeft Het Waarborgfonds [appellant] aangesproken tot betaling van het bedrag van € 2.998,64. Van 2 november 2005 tot en met 21 november 2008 heeft Het Waarborgfonds [appellant] vele malen schriftelijk tot betaling daarvan aangemaand en gesommeerd.
3.2 Het Waarborgfonds heeft in eerste aanleg veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van € 2.998,64 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2005, en van € 535,50 aan buitengerechtelijke kosten. Het Waarborgfonds heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] door zijn schuld de aanrijding op 8 februari 2005 heeft veroorzaakt, dat zij de schade die de eigenaar van de Mini heeft geleden als gevolg van die aanrijding, aan de verzekeraar van de Mini heeft vergoed – omdat de Renault niet was verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid – en dat zij op grond van artikel 27 WAM het betaalde bedrag op haar beurt van [appellant] vordert (met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten).
3.3 [appellant] heeft hiertegen, kort samengevat, als verweer gevoerd dat de aanrijding en de schade aan de Mini het gevolg zijn van de onoplettendheid van [R.] zelf, dat hij betwist dat de aanrijding aan zijn schuld te wijten was, dat hij bezwaar heeft tegen de hoogte van het door de verzekeraar van de Mini uitgekeerde bedrag, dat hij betwist dat sprake is van waardevermindering en dat hij bezwaar heeft tegen de hoogte van de buitengerechtelijke kosten.
3.4 De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en daartoe, kort gezegd, het volgende overwogen. Aannemelijk is dat [appellant] door rood licht is gereden en dat [appellant] daarnaast auto’s links is gepasseerd over de strook voor tegemoetkomend verkeer, waarmee voldoende is komen vast te staan dat [appellant] twee verkeersovertredingen heeft gepleegd als gevolg waarvan hij op de kruising terecht is gekomen op een moment waarop hij daar niet had moeten zijn en waar van links verkeer, dat groen licht had (waaronder de Mini), de kruising op kwam gereden. Daarmee staat ook voldoende vast dat de aanrijding is veroorzaakt door toedoen van [appellant]. Voorts is niet aannemelijk dat de aanrijding (mede) is veroorzaakt door de onoplettendheid van [R.] en heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om hem terzake toe te laten tot bewijslevering. Voor de vaststelling van de omvang van de volledig door [appellant] te vergoeden schade kan worden uitgegaan van het door Het Waarborgfonds in het geding gebrachte schade(calculatie)rapport, terwijl de grote hoeveelheid aanmanings- en sommatiebrieven, waarvan [appellant] de ontvangst niet heeft betwist, de conclusie rechtvaardigt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen.
3.5 Het hof zal de grieven, waarvan een aantal nauw met elkaar samenhangt, zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
3.6 Het hof stelt voorop dat [appellant] in hoger beroep geen grieven heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij voorafgaand aan de aanrijding (rijdend in de richting van het kruispunt) een aantal auto’s links is gepasseerd waarbij hij reed over de strook voor tegemoetkomend verkeer. Daarmee staat vast dat [appellant] voorafgaand aan de aanrijding ten minste één verkeersovertreding heeft begaan.
3.7 [appellant] heeft betwist dat hij, zoals de kantonrechter heeft overwogen, voorafgaand aan de aanrijding ook een tweede verkeersovertreding heeft begaan door tevens door een rood licht te rijden. Volgens [appellant] sprong het verkeerslicht op oranje en is hij toen snel alle auto's via de linkerbaan voorbij gereden, waarna hij de kruising bij de Jan van Galenstraat is opgereden om daar linksaf te slaan. In hoger beroep heeft [appellant] op dit punt betwist dat - zoals de kantonrechter heeft overwogen - het des te aannemelijker is dat het licht op rood stond omdat de auto's die [appellant] passeerde stil stonden. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat het feit dat de auto's stilstonden nog niet betekent dat het stoplicht op rood was komen te staan omdat, als de eerste auto stopt, de daarachter rijdende auto's ongeacht de kleur van het stoplicht ook zullen stoppen. Daar komt nog bij, aldus [appellant], dat de auto's die van links zouden kunnen komen op dat moment ook stilstonden, wat een aanwijzing oplevert dat [appellant] niet door een rood licht is gereden.
3.8 Het hof kan [appellant] niet in dit betoog volgen en stelt daarbij voorop dat [appellant] voorafgaand aan de aanrijding (rijdend in de richting van het kruispunt) niet een aantal auto's had mogen passeren over de strook voor tegemoetkomend verkeer maar had moeten aansluiten achteraan de rij auto's die daar stilstond. Voorts acht het hof weinig aannemelijk dat een rij auto's (in de visie van [appellant]: kennelijk) voor langere tijd stilstaat voor een stoplicht dat op groen staat, terwijl noch gesteld noch gebleken is dat er een andere belemmering voor die auto’s was om door te rijden. Met name hecht het hof in dit verband echter waarde aan de verklaringen van de getuige van het ongeval [S.] omtrent de toedracht daarvan, zoals opgenomen in de (hiervoor onder 3.1 sub (ii) weergegeven) door de politie opgemaakte "registratieset" en zoals verwoord in de door [S.] zelf opgestelde verklaring (hiervoor onder 3.1 sub (v) weergegeven), omdat deze verklaringen afkomstig zijn van een - niet belanghebbende - derde. Niet weersproken is door [appellant] dat [S.], zoals deze heeft verklaard, voorafgaand aan de aanrijding als vijfde of zesde in de rij van de door Morgen gepasseerde auto’s met zijn auto stond te wachten, waaruit het hof afleidt dat [S.] in beginsel een goed zicht moet hebben gehad op de kruising. [S.] heeft in beide verklaringen naar voren gebracht dat hij heeft gezien dat de Renault, over de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer rijdend, door een rood licht reed. Bovendien heeft [S.] verklaard dat hij heeft gezien dat de Mini door groen licht reed.
3.9 Met het voorgaande staat vast dat [appellant], zoals de kantonrechter heeft overwogen, voorafgaand aan de aanrijding twee verkeersovertredingen heeft begaan, te weten over de strook voor tegemoetkomend verkeer rijden en door rood licht rijden. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat kwestieus is of [S.] wel heeft gezien dat het stoplicht dat voor [appellant] gold rood was, heeft hij zijn stelling onvoldoende toegelicht en wordt deze stelling door het hof gepasseerd.
3.10 Tevens volgt uit het voorgaande – behoudens bijzondere feiten of omstandigheden, die echter niet althans onvoldoende door [appellant] zijn gesteld en toegelicht - dat [appellant] zich, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, niet op de kruising had mogen bevinden op het moment dat [R.] in de Mini door het groene licht reed en de aanrijding plaatsvond. Bovendien impliceert het voorgaande dat [R.], ook indien ervan wordt uitgegaan – zoals [appellant] heeft gesteld - dat de Renault ten tijde van de aanrijding stilstond, niet op de aanwezigheid van de Renault op de kruising behoefde te rekenen, zodat hem terzake geen verwijt treft. Nu [appellant] voor het overige geen feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel op dit punt moeten leiden, wordt zijn bewijsaanbod als niet terzake dienend gepasseerd.
3.11 Het voorgaande betekent dat grief 1 tot en met grief 5 alsmede grief 7 falen.
3.12 [appellant] heeft de omvang van de schade zoals vastgesteld door de kantonrechter betwist, maar heeft die betwisting onvoldoende onderbouwd. Allereerst heeft hij weliswaar de juistheid van een aantal schadeposten in twijfel getrokken maar heeft hij nagelaten concreet aan te geven welke posten wel en welke niet voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Voorts, en vooral, heeft [appellant] nagelaten het door Het Waarborgfonds overgelegde schade(calculatie)rapport, opgesteld door een deskundige, voldoende (concreet en onderbouwd) te betwisten, wat mogelijk zou zijn geweest door bijvoorbeeld een eigen deskundigenrapport in het geding te brengen. Onder deze omstandigheden gaat het hof, net als de kantonrechter, uit van de juistheid van de in het door Het Waarborgfonds overgelegde schaderapport vastgestelde omvang van de schade. Voor zover [appellant] in dit verband heeft gesteld dat na volledig herstel van de schade geen sprake meer kan zijn van waardevermindering van de Mini, verwerpt het hof dit betoog, reeds omdat het een feit van algemene bekendheid is dat iedere auto waarmee een ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg daarvan een zekere waardevermindering ondergaat, ook als de schade wordt hersteld. Ook grief 6 kan derhalve niet slagen.
3.13 Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten onderschrijft het hof ten volle hetgeen de kantonrechter daaromtrent heeft overwogen en maakt het die overwegingen tot de zijne. Daaraan kan hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd niet afdoen, zodat ook grief 8 wordt verworpen.
3.14 Wat betreft de wettelijke rente heeft te gelden dat Het Waarborgfonds [appellant] bij brief van 28 september 2005 in gebreke heeft gesteld en heeft gesommeerd tot nakoming binnen veertien dagen als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, zodat [appellant] met ingang van 12 oktober 2005 ex artikel 6:81 BW in verzuim is geraakt en krachtens artikel 6:119 lid 1 BW per die datum wettelijke rente verschuldigd is geworden. Dit betekent dat grief 9 slaagt.
De grieven 1 tot en met 8 falen; grief 9 slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover het de ingangsdatum van de wettelijke rente betreft. Die zal worden gesteld op 12 oktober 2005. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover het de in het dictum van het vonnis waarvan beroep onder I genoemde ingangsdatum van de wettelijke rente (28 september 2005) betreft;
vernietigt dit vonnis in zoverre, en in zoverre opnieuw recht doende:
verstaat dat als ingangsdatum van de verschuldigdheid van wettelijke rente moet worden gelezen: 12 oktober 2005;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Het Waarborgfonds gevallen, op € 263,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris van de
advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, D.J. van der Kwaak en A.M.A. Verscheure en op 19 juli 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.