ECLI:NL:GHAMS:2013:567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.103.118-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vordering tot dooronderhandelen en schadevergoeding bij afgebroken onderhandelingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van de besloten vennootschap Metdezon B.V. tegen het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Gemeente Graft-De Rijp. De zaak draait om onderhandelingen over de aankoop van een stuk grond en de daaruit voortvloeiende procesrechtelijke perikelen. Metdezon vorderde dooronderhandelen en schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen, maar het hof oordeelde dat deze vordering niet toewijsbaar was.

Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 4 september 2012 en behandelt de incidentele vordering van het Hoogheemraadschap c.s. tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Het hof overweegt dat de rechtbank in het bestreden vonnis geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft uitgesproken, wat door het Hoogheemraadschap c.s. als een omissie wordt gezien. Metdezon voert aan dat de incidentele vordering in strijd is met de procesregels en dat er geen spoedeisend belang is voor het Hoogheemraadschap c.s.

Het hof concludeert dat de belangen van partijen moeten worden afgewogen en dat de rechtbank onvoldoende grond heeft gegeven voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De vordering van het Hoogheemraadschap c.s. wordt afgewezen, en de kosten van het incident worden aan hen opgelegd. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor partijberaad.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.103.118/01
zaaknummer rechtbank : 181142/HA ZA 11-577 (Haarlem)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 februari 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METDEZON B.V.,
gevestigd te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp,
APPELLANTE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat:
mr. W. den Harderte Alkmaar,
t e g e n
de rechtspersoon naar publiek recht
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER,
waarvan de zetel is gevestigd te Heerhugowaard,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak,
EISERES in het incident,
advocaat:
mr. P.C. Leegwaterte Amsterdam,
e n
de rechtspersoon naar publiek recht
DE GEMEENTE GRAFT-DE RIJP,
waarvan de zetel is gevestigd te De Rijp, gemeente Graft-De Rijp,
GEVOEGDE PARTIJ in de hoofdzaak,
advocaat:
mr. P.C. Leegwaterte Amsterdam.
Partijen worden hierna ieder afzonderlijk Metdezon, het Hoogheemraadschap en de Gemeente genoemd. Het Hoogheemraadschap en de Gemeente worden hierna gezamenlijk het Hoogheemraadschap c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Op 4 september 2012 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarnaar het hof verwijst.
Bij memorie van antwoord tevens houdende incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 234 Rv hebben het Hoogheemraadschap c.s. verweer gevoerd, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, niet alleen het bestreden vonnis zal bekrachtigen maar ook, in het kader van de incidentele vordering, dit vonnis voor zover in reconventie gewezen, alsnog volledig uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, met veroordeling van Metdezon in de kosten van het hoger beroep.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft Metdezon in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het Hoogheemraadschap c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in de onderhavige incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, althans zal toewijzen onder de voorwaarde dat door het Hoogheemraadschap door middel van een bankgarantie tot een bedrag van € 100.000,- althans een zodanig bedrag als het hof juist acht zal worden gesteld, met veroordeling van het Hoogheemraadschap c.s. in de proceskosten van het incident.
Vervolgens is door het Hoogheemraadschap c.s. arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis dat tussen Metdezon als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en het Hoogheemraadschap als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie is gewezen, heeft de rechtbank de vorderingen van Metdezon in conventie – alle, kort gezegd, strekkend tot (vaststelling van) de koop en overdracht van de na te noemen percelen – afgewezen, met veroordeling van Metdezon in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van het Hoogheemraadschap in reconventie in zoverre toegewezen, dat Metdezon is veroordeeld tot opheffing van de gelegde conservatoire leveringsbeslagen op de percelen gemeente Graft-De Rijp, sectie [X], nummers [A] en [A], en dat Metdezon is verboden uit hoofde van het als ondeugdelijk beoordeelde ingeroepen recht enig ander beslag op voornoemde percelen te leggen, met veroordeling van Metdezon in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is Metdezon in conventie en reconventie veroordeeld in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het vonnis in conventie en in reconventie is wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Ter toelichting op hun incidentele vordering hebben het Hoogheemraadschap c.s. – samengevat – aangevoerd dat het Hoogheemraadschap in eerste aanleg de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevorderd, dat daartegen door Metdezon geen verweer is gevoerd en dat in het vonnis niet is gemotiveerd waarom de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is uitgesproken, reden waarom het Hoogheemraadschap c.s. veronderstellen dat de rechtbank is vergeten dit in het dictum op te nemen. Het Hoogheemraadschap c.s. hebben aangevoerd dat een gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad vrijwel altijd pleegt te worden toegekend, zeker als daartegen – zoals hier – geen verweer is gevoerd.
2.3.
Metdezon heeft hiertegen – kort gezegd – primair aangevoerd dat de incidentele vordering in strijd met artikel 208 lid 3 Rv is ingesteld, omdat niet valt in te zien waarom deze niet tegelijk met het voegingsincident is ingesteld. De procedure wordt bovendien onnodig vertraagd. Subsidiair heeft Metdezon aangevoerd dat zij belang heeft bij behoud van de bestaande situatie, omdat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad onomkeerbare gevolgen zal hebben. Metdezon wenst te voorkomen dat de genoemde percelen hangende de procedure in hoger beroep worden geleverd aan een derde, althans aan de Gemeente, die de genoemde percelen in eigendom wenst te verkrijgen. Anders dan het Hoogheemraadschap c.s. hebben betoogd, valt uit de uitdrukkelijke uitvoerbaarverklaring bij voorraad van slechts de proceskostenveroordelingen in conventie en reconventie, de aard van het leveringsbeslag daarbij mede in aanmerking genomen, af te leiden dat de rechtbank de overige veroordelingen in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad heeft willen verklaren. Van een zwaarwegend of spoedeisend belang aan de zijde van het Hoogheemraadschap c.s. is volgens Metdezon geen sprake.
2.4.
De onderhavige incidentele vordering is, anders dan Metdezon betoogt, niet in strijd met artikel 208 lid 3 Rv ingesteld, reeds omdat niet het Hoogheemraadschap maar de Gemeente de incidentele vordering tot voeging heeft gedaan.
2.5.
Het hof stelt voorop dat indien verweer wordt gevoerd tegen een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient te worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel behoort hierbij in de regel buiten beschouwing te blijven. Voorts geldt dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet in de weg staan aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar (slechts) moeten worden meegewogen.
2.6.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geen overweging gewijd aan de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. In rechtsoverweging 4.9 heeft de rechtbank met betrekking tot de reconventionele vorderingen slechts overwogen dat de vordering tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen en dat tegen het gevorderde verbod tot het leggen van enig nader beslag geen verweer is gevoerd, zodat deze vordering eveneens zal worden toegewezen. Vervolgens heeft de rechtbank, onder een afzonderlijk kopje in het dictum, het vonnis uitdrukkelijk slechts voor wat betreft de proceskostenveroordelingen in conventie en reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het hof onvoldoende grond ziet om aan te nemen dat – zoals het Hoogheemraadschap c.s. hebben gesteld – op dit punt sprake is geweest van een omissie van de rechtbank. Gelet hierop, alsmede op de aard van het gelegde beslag en de onomkeerbare gevolgen die tenuitvoerlegging van het vonnis hangende het hoger beroep voor Metdezon zal hebben, daarbij in aanmerking genomen dat van zwaarderwegende belangen aan de zijde van het Hoogheemraadschap c.s. bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad onvoldoende is gebleken om tot toewijzing van de onderhavige vordering te kunnen leiden, zal het hof deze vordering van het Hoogheemraadschap c.s. afwijzen.
2.7.
Het Hoogheemraadschap c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de kosten van dit incident.
2.8.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad.

3.Beslissing

Het hof
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 12 maart 2013 voor partijberaad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en A.M.A. Verscheure en op 26 februari 2013 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.