ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.035.853-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en financiële lasten in leaseovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin Dexia werd veroordeeld tot betaling aan de geïntimeerde. De zaak betreft drie leaseovereenkomsten die door de geïntimeerde zijn gesloten met Dexia, waarbij de tweede en derde overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last op de geïntimeerde legden. De kantonrechter had Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de geïntimeerde, maar Dexia ging in hoger beroep. Tijdens de procedure in hoger beroep is de geïntimeerde niet verschenen, waardoor er verstek is verleend. Dexia heeft grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, waarbij zij stelde dat het toegepaste categoriemodel niet meer relevant is en dat de financiële lasten van de leaseovereenkomsten anders beoordeeld moeten worden. Het hof heeft de grieven van Dexia gegrond verklaard en het bestreden vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomsten inderdaad een onaanvaardbaar zware financiële last op de geïntimeerde legden en heeft Dexia veroordeeld tot terugbetaling van bedragen aan de geïntimeerde, met wettelijke rente. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een restschuld aan Dexia. De proceskosten zijn tussen partijen verrekend, waarbij de geïntimeerde als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt en in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ plaatsnaam ], gemeente [ gemeente ],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 1 december 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 3 september 2008, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 775187 DX EXPL 06537 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Ter rolle van 30 juni 2009 is tegen [ Geïntimeerde ] verstek verleend.
Dexia heeft twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, haar eis verminderd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie als omschreven op bladzijde 9 en 10 van de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.6, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033; NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ Geïntimeerde ] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tijdig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van hem geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst [ Geïntimeerde ] niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [ Geïntimeerde ] is in februari 2000 een leaseovereenkomst met de naam Korting Kado aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”. In oktober 2001 is [ Geïntimeerde ] met Dexia twee leaseovereenkomsten met de naam WinstVerDrie¬dubbelaar aangegaan. De drie leaseovereenkomsten worden hierna gezamenlijk aangeduid als de leaseovereenkomsten en afzonderlijk als overeen¬komst I, overeenkomst II en overeenkomst III.
4.2.2 Op grond van de leaseovereenkomsten heeft [ Geïntimeerde ] bedragen van Dexia geleend. Met deze bedragen zijn effecten aangekocht die [ Geïntimeerde ] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [ Geïntimeerde ] rente verschuldigd.
4.2.3 De leaseovereenkomsten zijn inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg de restschuld € 7.615,28 (overeenkomst I), € 964,34 (overeenkomst II) en € 1.695,16 (overeenkomst III). [ Geïntimeerde ] heeft de restschuld van overeenkomst II en overeenkomst III voldaan.
4.3 [ Geïntimeerde ] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling van € 7.615,28, de restschuld van overeenkomst I, met rente en kosten. De kanton¬rechter heeft in het bestreden vonnis in conventie Dexia uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om aan [ Geïntimeerde ] in totaal € 11.019,88 te betalen, met rente en proceskosten alsmede Dexia veroordeeld (op straffe van een dwangsom) om het Bureau Krediet Registratie te Tiel te berichten dat [ Geïntimeerde ] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last meebracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt in onderhavige zaak tot een andere uitkomst dan het door de kan¬tonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toege¬schreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6 Met grief II bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ Geïntimeerde ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. De grief slaagt. In zijn arresten van 1 december 2009 heeft het hof beslist dat in gevallen waarin Dexia betaalde rente en betaalde aflossingen als schade dient te vergoeden, zij de wettelijke rente is ver¬schuldigd vanaf de datum waarop de overeenkomst is geëindigd, rekening houdend met de in de begeleidende brief bij de eindaf¬rekening opgenomen betalingstermijn van tien dagen.
4.7 Dexia stelt in de memorie van grieven onder 13, dat uit de berekening die als productie 25, tabel ‘Berekening Aanvaard¬baar/Niet-aanvaardbaar’ bij memorie van grieven in het geding is gebracht volgt dat overeenkomst II en overeenkomst III een onaanvaardbaar zware financiële last op [ Geïntimeerde ] legden en dat overeenkomst I dat niet deed. Dexia is in haar berekeningen uitgegaan van het in het bestreden vonnis onder 1.2 vermelde netto maandinkomen van [ Geïntimeerde ]. [ Geïntimeerde ] is in hoger beroep niet verschenen en heeft geen (aanvullende) gegevens verstrekt waaruit kan volgen dat een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last ook bij overeenkomst I aanwezig was. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van de zijde van [ Geïntimeerde ] zal het hof van de berekening van Dexia (productie 25, tabel ‘Berekening vergoeding’ bij memorie van grieven) uitgaan.
4.8 Uit de berekening volgt dat Dexia uit hoofde van inleg ter zake van overeenkomst II € 513,45 aan [ Geïntimeerde ] moet (terug)be¬talen en ter zake van overeenkomst III € 556,29. Overeenkomst II en III zijn op 11 oktober 2004 geëindigd (zie productie 25, tabel ‘Berekening vergoeding’ bij memorie van grieven). Uit hetgeen onder 4.6 is overwogen volgt dat Dexia over die bedragen vanaf 21 oktober 2004 wettelijke rente verschuldigd is. Uit hoofde van restschuld moet Dexia ter zake van overeenkomst II € 1.130,16 (terug)betalen en ter zake van overeenkomst III € 642,93. Over die bedragen is Dexia wettelijke rente verschuldigd vanaf 25 april 2006, de dag van de inleidende dagvaarding waarop door [ Geïntimeerde ] in dit geding met voldoende bepaaldheid aanspraak is gemaakt op wettelijke vertragingsrente met betrekking tot de door Dexia (terug) te betalen bedragen. Ter zake van overeenkomst I moet [ Geïntimeerde ] € 2.492,63 aan Dexia betalen. Dexia vordert de wettelijke rente vanaf 28 februari 2008, de dag waarop overeenkomst I is beëindigd. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 10 maart 2008, tien dagen na 28 februari 2008.
4.9 Hetgeen [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn eis, voor zover dit als gevolg van de hierboven gegeven oordelen opnieuw aan de orde zou moeten komen, kan niet leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aange¬voerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot terugbetaling van € 14.269,69, zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [ Geïntimeerde ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
5. Slotsom en kosten
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.8 en 4.11 overwogen worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. De vordering van [ Geïntimeerde ] zal als onder 4.8 overwogen worden toegewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, tussen partijen te verrekenen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. [ Geïntimeerde ] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, forfaitair berekend op € 131,-, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis dat de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam op 3 september 2008 heeft uitgesproken onder zaak-/rol¬nummer 775187 DX EXPL 06537;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia te betalen ter zake van overeenkomst I € 2.492,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2008 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia om aan [ Geïntimeerde ] te betalen ter zake van overeenkomst II € 513,45 en ter zake van overeenkomst III € 556,29, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2004 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia om aan [ Geïntimeerde ] te betalen ter zake van over¬eenkomst II € 1.130,16 en ter zake van overeenkomst III € 642,93, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2006 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 14.269,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008 tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op € 350,95 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekenings¬exploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, G.B.C.M van der Reep en M.M.M. Tillema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2013 door de rolraadsheer.