ECLI:NL:GHAMS:2014:4556

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
200.140.420-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidstelling in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een incidentele vordering tot zekerheidstelling op basis van artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellante, die in de hoofdzaak verweerster is, heeft in het verleden een tussenarrest ontvangen van het hof. De geïntimeerde, die eiser is in het incident, heeft gevorderd dat de appellante zekerheid zal stellen voor de te verwachten proceskosten, die in totaal € 7.103,37 bedragen. De appellante heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd dat de geïntimeerde niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering, dan wel dat deze moet worden afgewezen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen.

De geïntimeerde heeft gesteld dat de appellante zich heeft uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie en dat zij in Spanje woont, waardoor beslaglegging op haar inboedel in Nederland niet mogelijk was. De appellante heeft echter betoogd dat zij nog steeds woonachtig is in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de appellante geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het hof heeft daarbij artikel 224 lid 1 Rv in aanmerking genomen, dat bepaalt dat degene zonder woonplaats in Nederland zekerheid moet stellen voor proceskosten. Aangezien de geïntimeerde oorspronkelijk eiser in conventie is, is artikel 224 Rv niet van toepassing op de gevorderde zekerheidstelling in deze context.

Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van de geïntimeerde afgewezen, met de beslissing dat de kosten van het incident aan de geïntimeerde worden opgelegd. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.140.420/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/530750/HA ZA 12-1401
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. K. Roderburg te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
Op 15 juni 2014 heeft het hof een tussenarrest (in een eerder incident ex artikel 351 Rv) gewezen, waarnaar het hof verwijst.
Daarna hebben partijen de volgende stukken ingediend:
  • akte houdende (nieuwe) incidentele vordering (ex artikel 224 Rv) met producties van de zijde van [geïntimeerde];
  • memorie van grieven met een productie;
  • antwoordconclusie in het incident van de zijde van [appellante].
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerde] heeft in het incident gevorderd dat [appellante] zekerheid zal stellen voor de - bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis - te verwachten proceskosten, die tezamen met de reeds gemaakte proceskosten in eerste aanleg en ter zake van een gevoerd kort geding in totaal € 7.103,37 bedragen, althans voor een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, in de vorm van een depotstorting op de derdengeldenrekening van de advocaat van [geïntimeerde], binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn incidentele vordering, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in het incident, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Beoordeling

in het incident
2.1.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [geïntimeerde] gesteld dat
[appellante] zich na het tussenarrest van 15 juli 2014 heeft uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie, dat zij in korte tijd verschillende keren (buiten Nederland) is verhuisd en dat zij op dit moment in Spanje woont. Daardoor heeft de aangekondigde beslaglegging op haar inboedel in Nederland geen doorgang kunnen vinden. Daarnaast heeft [appellante] tot op heden niet aan het bestreden vonnis voldaan noch heeft zij de proceskosten van een daarmee verband houdend executiegeschil betaald. Gelet op voornoemde omstandigheden is duidelijk dat [appellante] geen bekende woon- of verblijfplaats heeft binnen en buiten Nederland, en dat gegronde vrees bestaat dat zij aan een eventuele proceskostenveroordeling in hoger beroep niet zal voldoen, aldus [geïntimeerde].
2.2.
[appellante] heeft verweer gevoerd en heeft daarbij (onder meer) gesteld dat
zij thans (nog steeds) woonplaats heeft in Nederland, aan de [adres] te [woonplaats].
2.3.
Bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering neemt het hof tot
uitgangspunt dat op grond van artikel 224 lid 1 Rv - in beginsel - degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid dient te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden. Artikel 353 lid 2 juncto 224 Rv bepaalt dat de oorspronkelijk gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet is gehouden tot de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheidsstelling.
2.4.
[geïntimeerde] is oorspronkelijk eiser in conventie. Uit het vorenstaande volgt
dat artikel 224 Rv toepassing mist ten aanzien van de gevorderde zekerheidsstelling voor zover dat de vordering in conventie betreft.
2.5.
In het door [geïntimeerde] overgelegde uittreksel van het kadaster van
23 juni 2014 is het hiervoor in 2.2. genoemde adres vermeld als het adres van [appellante], waarbij tevens is vermeld dat de persoonsgegevens “conform GBA” zijn. Bij gebreke van een uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie van een latere datum en/of andere stukken waaruit het tegendeel voldoende blijkt, heeft [geïntimeerde] onvoldoende concreet onderbouwd dat [appellante] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het enkele e-mailbericht van de door [geïntimeerde] ingeschakelde gerechtsdeurwaarder van 21 juli 2014 (productie 1 bij de akte houdende incidentele vordering) waarin staat dat [appellante] op 8 juli 2014 is verhuisd naar Spanje, is in het licht van het vorenstaande onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat de incidentele vordering ook voor zover het de vordering in reconventie betreft zal worden afgewezen.
2.6.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest worden
veroordeeld in de kosten van het incident.
2.7.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een
memorie van antwoord door [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 9 december 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, L.A.J. Dun en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.