4.1.In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) [X] is eigenares van een perceel aan de [adres] te [plaats] waarop door BP (en haar rechtsvoorgangster Mobil Oil B.V.) op basis van een met [X] per 1 januari 1987 voor de duur van tien jaar gesloten huurovereenkomst, voor tien jaar verlengd per 1 januari 1997, een tankstation (verder ook: tankstation Transformatorweg) is geëxploiteerd.
( b) Een brief van Mobil Oil aan [X] van 13 juni 1996, geschreven na gesprekken tussen beide ondernemingen, luidt als volgt:
“(…) Het is u bekend, dat wij thans met het Stadsdeel Westerpark onderhandelen over een nieuw tankstation verderop langs de hoofdbaan van de Transformatorweg, enkele honderden meters van het huidige tankstation verwijderd. Mocht de realisatie van dit nieuwe verkooppunt doorgaan, dan zal de huurovereenkomst tussen u en ons worden beëindigd. Het huidige tankstation zal worden gesloten. U zult ter plekke ook geen tankstation meer exploiteren of laten exploiteren. Ter compensatie van de huursom, die dan zal vervallen, zullen wij u een jaarlijkse vergoeding toekennen (…)”.
( c) Bij brief van 6 november 1997 (verder: de overeenkomst) schrijft BP Nederland V.O.F. (kennelijk een rechtsvoorgangster van BP, hierna eveneens: BP) [X] - onder verwijzing naar een gesprek op 1 september 1997 - het volgende:
“(…) De vergoeding die wij aan u zullen betalen zodra het nieuwe BP tankstation aan de Transformatorweg gereed is, zal bestaan uit de volgende elementen:1. Een vast bedrag van ƒ 25.000,= per jaar, excl. BTW.
2. De jaarlijks te indexeren huur die u thans voor het bestaande tankstation ook ontvangt; op dit moment bedraagt deze ƒ 27.483,29 excl. BTW.
3. Een vast bedrag van ƒ 22.500,= per jaar, excl. BTW. Deze vergoeding komt in de plaats van de variabele vergoeding van 1,0 cent per liter die u thans ontvangt.
De overige afspraken zijn:
• Bovenstaande vergoeding zal ingaan op het moment waarop het nieuwe tankstation wordt geopend.
• Bovenstaande vergoeding wordt toegekend op voorwaarde dat uw huidige tankstation zal worden gesloten zodra het nieuwe station wordt geopend, en dat er in de toekomst nimmer meer een tankstation op de huidige locatie wordt gevestigd. (…)
• Bovenstaande vergoeding wordt aan u uitgekeerd gedurende een periode welke gelijkloopt met de nieuwe huurovereenkomst die wij met de gemeente Amsterdam dienen te sluiten. Deze periode is 20 jaar.
• Tot de opening van het nieuwe station zullen wij u voor de huur van het huidige station de huurprijs betalen die tot heden gebruikelijk is.
Het spreekt uiteraard voor zich, dat alle afspraken ten aanzien van de vergoeding voor het nieuwe station slechts gelden als dit station ook daadwerkelijk door ons wordt gerealiseerd.”
( d) Sinds 1992 huurde BP van de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente) het perceel Spaarndammerdijk 218 te Amsterdam, alwaar zij een tankstation (verder ook: tankstation Houthaven) exploiteerde. Naar aanleiding van een door BP op 10 september 1999 gedaan verzoek gebruik te mogen maken van het in die huurovereenkomst omschreven optierecht voor een volgende huurtermijn van tien jaar heeft het stadsdeel Westerpark BP bij brief van 5 oktober 1999 laten weten dat verzoek niet te kunnen inwilligen omdat tankstation Houthaven in verband met planologische ontwikkelingen niet kon worden gehandhaafd en dat de huurovereenkomst per 30 juni 2001 zou worden beëindigd. BP heeft echter de exploitatie van tankstation Houthaven mogen voortzetten, uiteindelijk tot de opening van haar (later te noemen) nieuwe tankstation.
( e) Bij overeenkomst van 3 juli 2001 heeft de gemeente per 1 oktober 2001 voor de duur van twintig jaar aan BP verhuurd een terrein aan de Transformatorweg met als bestemming de exploitatie van, kort gezegd, een tankstation (verder ook: tankstation Transformatorweg Nieuw). In 2001/2002 heeft BP de hiervoor benodigde bouw- en milieuvergunning verkregen.
( f) Bij gedoogbeschikking van 29 mei 2000 heeft de Milieudienst Amsterdam, onderdeel van de gemeente, besloten, voor zover thans relevant, dat tankstation Transformatorweg voor 31 maart 2001 buiten werking moet zijn gesteld en aansluitend moet worden ontmanteld. De tanks dienden te worden verwijderd en bodem en grondwater moesten worden gesaneerd. In verband met de vergevorderde ontwikkeling van tankstation Transformatorweg Nieuw heeft BP na overleg met [X] besloten het van haar gehuurde tankstation te sluiten voordat tankstation Transformatorweg Nieuw operationeel was. Die sluiting heeft vervolgens in april 2001 plaatsgevonden, waarna de tanks zijn verwijderd, het tankstation is gesloopt en de grond is gesaneerd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat indertijd ter plaatse een nieuw tankstation had kunnen worden opgericht.
( g) Vanaf 2002 tot en met 2011 heeft BP [X] de in de overeenkomst bedoelde bedragen steeds op facturen van [X] betaald, met dien verstande dat over 2002 niet het onder 1 van die overeenkomst bedoelde vaste bedrag van ƒ 25.000,= is gefactureerd en betaald maar slechts ƒ 20.000,=. Volgens BP heeft zij per abuis betaald, volgens [X] heeft BP betaald - kort gezegd - omdat de verschuldigdheid van die bedragen uit die overeenkomst voortvloeide.
( h) De aanleg van tankstation Transformatorweg Nieuw is als gevolg van bezwaren van omwonenden uitgesteld. In 2011 werd duidelijk dat die aanleg definitief niet doorging.
( i) In de zomer van 2010 heeft de gemeente (het Havenbedrijf) met ingang van 1 januari 2011 aan BP voor de duur van vijftien jaar een terrein aan de Nieuwe Hemweg te Amsterdam verhuurd met als bestemming de exploitatie van, kort gezegd, een tankstation. In de considerans van deze overeenkomst wordt het gehuurde “een alternatieve locatie” genoemd voor tankstation Houthaven. In oktober 2011 is dit nieuwe tankstation (verder ook: tankstation Nieuwe Hemweg) geopend.
( j) In de eerste aanleg van dit geding vorderde [X] in conventie, voor zover thans van belang, de betaling door BP van een bedrag van € 47.450,64, met rente, zijnde dit bedrag volgens [X] de haar op grond van de overeenkomst toekomende vergoeding over 2012, alsmede een verklaring voor recht dat BP gehouden is de overeenkomst na te komen en de jaarlijkse vergoeding tot en met 2031, althans een in goede justitie te bepalen tijdstip, te voldoen. In reconventie vorderde BP de betaling door [X] van een bedrag van € 214.179,22, met rente, zulks op grond van onverschuldigde betaling ter zake van onderdelen van de door haar aan [X] over 2002 tot en met 2011 betaalde vergoedingen. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [X] toegewezen, met dien verstande dat de einddatum in de verklaring voor recht is gesteld op 31 december 2021, en de vorderingen van BP afgewezen, een en ander met veroordeling van BP in de proceskosten, met nakosten.