In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag of de instandhouding van een erfdienstbaarheid kan worden gevergd van de eigenaren van het dienend erf, gezien de omstandigheden die zijn ontstaan door extinctieve verjaring. De appellanten, wonend in de gemeente [gemeente], hebben in hoger beroep geprocedeerd tegen de vennootschap onder firma DE [geïntimeerde sub1] v.o.f. en andere geïntimeerden, die ook in de gemeente [gemeente] wonen. De zaak betreft een erfdienstbaarheid die door verjaring is ontstaan en de appellanten hebben betoogd dat de omvang van deze erfdienstbaarheid niet correct is vastgesteld door de rechtbank. Het hof heeft eerder een tussenarrest uitgesproken waarin een comparitie van partijen is gelast, en op 17 maart 2014 heeft deze comparitie plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn er producties ingebracht en is er gepleit door de advocaten van beide partijen.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de redelijkheid en billijkheid van de instandhouding van de erfdienstbaarheid, waarbij het belang van de stabiliteit van rechtsverhoudingen en de belangen van de betrokken partijen zijn meegewogen. De appellanten hebben aangevoerd dat zij hinder ondervinden van het toegenomen gebruik van het pad dat leidt naar het recreatiepark, maar het hof heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims over de overlast. De appellanten zijn in 2005 eigenaar geworden van hun perceel en waren op de hoogte van de bestaande situatie ten tijde van de aankoop. Het hof heeft geconcludeerd dat de erfdienstbaarheid in stand kan blijven, ondanks de veranderingen die zich hebben voorgedaan, en dat de appellanten niet kunnen eisen dat deze wordt gewijzigd.
De grieven van de appellanten zijn in hun geheel afgewezen, met uitzondering van grief I, die wel slaagde maar niet leidde tot vernietiging van het vonnis. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerden vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.602,-, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig aan de kostenveroordeling wordt voldaan.