ECLI:NL:GHAMS:2014:5741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
200.099.692-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en gerechtvaardigd vertrouwen van werkgever

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Leidsekruis B.V. [appellant] was als keukenhulp in dienst bij Leidsekruis B.V. en heeft op 30 september 2009 zijn werkzaamheden aangevangen. De arbeidsovereenkomst was aanvankelijk voor zes maanden en werd daarna met een jaar verlengd. Op 28 april 2010 heeft [appellant] zijn werk verlaten wegens hoofdpijn en is hij op 29 april 2010 niet ingeroosterd. Hij heeft vervolgens geen loon meer ontvangen en heeft op 7 mei 2010 om uitbetaling van vakantiegeld gevraagd, wat hem is toegekend. Op 11 mei 2011 heeft hij een WW-uitkering aangevraagd, die met ingang van 1 juni 2010 is toegekend.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat Leidsekruis B.V. gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat [appellant] zijn arbeidsovereenkomst op of omstreeks 1 mei 2010 wilde beëindigen. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende omstandigheden, waaronder het feit dat [appellant] op 29 april 2010 heeft aangegeven niet te willen werken op 30 april 2010 en dat hij op 7 mei 2010 vakantiegeld heeft aangevraagd zonder zich beschikbaar te stellen voor werk. [appellant] heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter op goede gronden tot zijn oordeel is gekomen.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak van het hof bevestigt dat de arbeidsovereenkomst op of omstreeks 1 mei 2010 is geëindigd en dat [appellant] geen aanspraak kan maken op loon of andere vergoedingen vanaf die datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.099.692/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 10-39484
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van3 juni 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.R. Changoer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELLA ANTONIOS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEIDESEKRUIS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.M. Bakx-van den Anker te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Bella Antonios B.V. respectievelijk Leidsekruis B.V. genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 december 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 13 september 2011, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Osama Youssef Botros (hierna: Botros) en Leidsekruis B.V. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen uit de eerste aanleg zal toewijzen.
Bella Antonios B.V. en Leidsekruis B.V. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Bella Antonios B.V. en Leidsekruis B.V. hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.11) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellant] is op 30 september 2009 bij Leidsekruis B.V. als keukenhulp in het door haar geëxploiteerde restaurant in dienst getreden voor de duur van 6 maanden. Daarna is de arbeidsovereenkomst met één jaar verlengd, derhalve tot en met 31 maart 2011. [appellant] werkte gewoonlijk op donderdag tot en met zondag, gedurende 7 à 8 uur per dag.
b. Op 28 april 2010 heeft [appellant] zijn werk, 30 minuten na aanvang daarvan, verlaten wegens hoofdpijn. Zijn manager heeft hem die avond tevergeefs getracht telefonisch te bereiken.
c. Op 29 april 2010 is [appellant] weer op zijn werk verschenen, zonder zich hersteld te hebben gemeld. Leidsekruis B.V. had hem niet ingeroosterd. [appellant] is weer naar huis gegaan. Later die dag heeft de manager [appellant] gebeld in verband met de planning/inroostering voor vrijdag 30 april 2010 en hem meegedeeld dat hij die dag op zijn werk werd verwacht. [appellant] heeft laten weten dat hij niet zou komen. De manager heeft [appellant] vervolgens meegedeeld dat hij op 1 en 2 mei 2010 ook niet hoefde te werken.
d. Vanaf 29 april 2010 heeft [appellant] geen loon meer ontvangen.
e. Op 7 mei 2010 is [appellant] op zijn werk verschenen en heeft hij verzocht om uitbetaling van vakantiegeld. Dit is hem uitbetaald.
f. Op 11 mei 2011 heeft [appellant] een WW-uitkering aangevraagd, welke uitkering hem met ingang van 1 juni 2010 is toegekend.
g. Bij brief van 31 mei 2010 heeft de gemachtigde van [appellant] Leidsekruis B.V. gesommeerd [appellant] tot het werk toe te laten en tot loondoorbetaling over te gaan.
h. Leidsekruis B.V. heeft daarop bij aangetekend schrijven van 8 juni 2010 negatief geantwoord en meegedeeld dat [appellant] vanaf 29 april 2010, ondanks dat het management van Leidsekruis B.V. pogingen heeft gedaan contact met hem op te nemen, niets van zich heeft laten horen.
i. Leidsekruis B.V. heeft met ingang van 1 september 2010 de door haar gedreven onderneming overgedragen aan Botros voornoemd, die handelt onder de naam Bella Antonios.
3.2
In eerste aanleg heeft [appellant] - voor zover hier van belang - gevorderd:
-voor recht te verklaren dat het hem gegeven ontslag nietig is;
-Botros te veroordelen [appellant] toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Botros en Leidsekruis B.V. hoofdelijk te veroordelen hem betalingen te doen uit hoofde van loon, vakantietoeslag en vergoeding zorgverzekering.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De kantonrechter heeft de volgende omstandigheden aan zijn oordeel - dat Leidsekruis B.V. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [appellant] het dienstverband met haar op of omstreeks 1 mei 2010 wilde beëindigen - ten grondslag gelegd:
( i) op 29 april 2010 heeft [appellant] aan Leidsekruis B.V. medegedeeld dat hij weigerde op 30 april 2010 te werken;
(ii) hij heeft later op die dag tegen zijn collega’s gezegd dat hij niet meer in het restaurant wilde werken;
(iii) [appellant] is daarna niet meer op zijn reguliere werkdagen (donderdag tot en met zondag) op het werk verschenen, hoewel hem de toegang niet was ontzegd;
(iv) hij is in mei 2010 elders aan de slag gegaan;
( v) hij heeft op 7 mei 2010 aanspraak gemaakt op vakantiegeld zonder nog aanspraak te maken op werk en loon;
(vi) Leidsekruis B.V. is er mee bekend geraakt dat [appellant] een WW-uitkering had aangevraagd en verkregen.
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
Het hof overweegt in de eerste plaats dat in hoger beroep niet Botros maar Bella Antonios B.V. als rechtsopvolger van de aan Botros toebehorende eenmanszaak Bella Antonios is gedagvaard. Nu Bella Antonios B.V. in de procedure is verschenen en niet heeft betwist dat de eventuele verplichtingen van Botros jegens [appellant] op haar zijn overgegaan, gaat het hof daarvan uit.
3.4
Grief 1 behelst dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat [appellant] de arbeidsovereenkomst op of omstreeks 1 mei 2010 heeft beëindigd, althans dat Leidsekruis B.V. gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [appellant] het dienstverband tussen partijen wilde beëindigen. [appellant] stelt ter toelichting op deze grief dat Leidekruis B.V. (de werkgever) over de gerezen problematiek helderheid had kunnen scheppen bijvoorbeeld door het schrijven van een brief aan [appellant] en dat de kantonrechter heeft verzuimd in zijn oordeel te betrekken dat de door hem vastgestelde omstandigheden, die tot zijn oordeel hebben geleid, in tijd uit elkaar liggen, zodat vragen blijven bestaan over wanneer de wil om de arbeidsovereenkomst te beëindigen bij [appellant] tot stand is gekomen en wanneer Leidsekruis B.V. daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Hij stelt naar aanleiding van de door de kantonrechter in dit verband genoemde feiten en omstandigheden het volgende:
ad (i) Van werkweigering op 30 april 2010 is geen sprake geweest. [appellant] is slechts voor 4 uur per week verplicht aan oproepen om te komen werken gehoor te geven. Hij had aanvankelijk begrepen dat er op 30 april 2010 niet zou worden gewerkt en er is pas in een laat stadium tegen hem gezegd dat hij die dag wel moest werken. Toen had hij inmiddels andere afspraken.
ad (ii) [appellant] heeft op 29 april 2010 niet tegen collega’s gezegd dat hij niet meer in het restaurant wilde werken, zoals Leidsekruis B.V. heeft gesteld.
ad (iii) [appellant] heeft mogen wachten op een oproep van Leidsekruis B.V.om weer aan het werk te gaan na 2 mei 2010.
ad (iv) Er is nooit een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] elders zou werken, zoals Leidsekruis B.V. heeft aangevoerd.
ad (v) [appellant] heeft op 7 mei 2010 zijn vakantiegeld opgehaald omdat hij geld nodig had. Hij heeft daarmee nimmer uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn recht om zich voor arbeid beschikbaar te houden.
3.5
Vooropgesteld wordt dat door [appellant] onvoldoende is betwist dat Leidsekruis B.V. de arbeidsovereenkomst met hem niet heeft opgezegd. De vordering voor recht te verklaren dat die opzegging nietig is, komt reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. Verder is onweersproken dat [appellant] vanaf 29 april 2010 niet meer op zijn werk is verschenen en geen arbeid voor Leidsekruis B.V. heeft verricht.
3.6
De door de kantonrechter in zijn vonnis genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, hebben de kantonrechter tot het oordeel kunnen brengen dat Leidsekruis B.V. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [appellant] de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2010 heeft willen beëindigen. Niet nodig is dat in dat verband precies wordt vastgesteld op welk moment de wil daartoe bij [appellant] is ontstaan of vanaf welk moment precies Leidsekruis B.V. daarop mocht vertrouwen. De verschillende genoemde factoren liggen in tijd zodanig dicht bij elkaar dat daartussen een onmiskenbaar verband bestaat, welk verband voor Leidsekruis B.V. tot dat vertrouwen voldoende aanleiding kon geven. Die factoren brengen ook mee dat het voor Leidsekruis B.V. voldoende duidelijk kon zijn dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per die datum de kennelijke wens van [appellant] was. In dat licht heeft [appellant] zijn stelling dat van Leidsekruis B.V. verwacht mocht worden dat zij helderheid zou scheppen over “de gerezen problematiek”, onvoldoende toegelicht.
3.7
Met betrekking tot de betwisting van de door Leidsekruis B.V. gestelde werkweigering op 30 april 2010 wordt overwogen dat de stelling van [appellant] dat hij volgens zijn arbeidsovereenkomst slechts verplicht was om 4 uur per week aan oproepen gehoor te geven, niet opgaat. Het in de arbeidsovereenkomst opgenomen aantal uren is een minimum aantal arbeidsuren. [appellant] heeft evenwel onvoldoende weersproken dat zijn reguliere werkdagen op donderdag tot en met zondag waren (30 april 2010 viel op een vrijdag) en dat hij op die dagen 7 tot 8 uur werkte en dat hij voor die dagen nimmer werd opgeroepen, maar dat slechts indien van die reguliere arbeidstijden werd afgeweken daarover expliciet contact tussen partijen plaatsvond, zoals Leidsekruis B.V. heeft aangevoerd en [appellant] onvoldoende heeft weersproken. Dat [appellant] had mogen begrijpen dat er op 30 april 2010 niet gewerkt zou worden en hem pas kort tevoren gezegd is dat hij die dag wel diende te werken , heeft hij in het licht van de stellingen van Leidsekruis B.V. dat 30 april de drukste dag van het jaar is en [appellant] toen gewoon diende te werken onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het stond hem dus niet vrij Leidsekruis B.V. mee te delen dat hij dan niet zou komen werken, zoals [appellant] heeft gedaan. In het verlengde daarvan stond het hem evenmin vrij om op de daaropvolgende reguliere arbeidsdagen zonder enig bericht laat staan zonder redengeving niet te verschijnen.. Naar hiervoor is overwogen met betrekking tot de wijze waarop tussen partijen uitvoering werd gegeven aan de arbeidsovereenkomst voor zijn verschijning op het werk, was, anders dan [appellant] stelt, geen voorafgaande oproep van Leidsekruis B.V. nodig.
3.8
[appellant] heeft verder betwist dat hij op 29 april 2010 tegen collega’s heeft gezegd dat hij niet meer zou komen werken. Het hof is van oordeel dat indien deze betwisting van [appellant] al juist is, de andere factoren die de kantonrechter aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd voldoende zijn om dat oordeel te kunnen dragen. Daarbij wordt nog overwogen dat [appellant] de stelling van Leidsekruis B.V. dat hij op 7 mei (2010) bij het bedrijf is gekomen om af te rekenen inclusief zijn tegoed aan vakantiegeld en dat hij toen heeft aangegeven dat hij niet meer terug zou komen (CvA par. 33) niet heeft betwist. Ook aan die omstandigheid kon Leidsekruis B.V. (in samenhang met de andere factoren) dus het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat [appellant] zijn arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen. Dat hij zijn vakantiegeld slechts heeft opgehaald omdat hij geld nodig had is gelet op al het voorgaande niet aannemelijk en was in ieder geval voor Leidsekruis B.V. niet kenbaar.
3.9
Ten slotte geldt dat de omstandigheid dat er nooit een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst is overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] elders is gaan werken, niet afdoet aan de vaststelling van dat feit door de kantonrechter (gebaseerd op de onvoldoende weersproken stellingen van Leidsekruis B.V. ter zake) waartegen niet is gegriefd. Ook in hoger beroep betwist [appellant] overigens niet dat hij in mei 2010 elders aan het werk is gegaan.
3.1
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat de kantonrechter op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Leidsekruis B.V. op of omstreeks 1 mei 2010 is geëindigd en dat [appellant] geen aanspraak heeft op enige betaling van loon, vakantiegeld of zorgtoeslag vanaf die datum. Grief 1 faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dat betekent dat ook grief 2, die zich richt tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg faalt. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Leidsekruis B.V en Bella Antonios B.V. begroot op € 683,- aan verschotten en € 894,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, L.A.J. Dun en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.