ECLI:NL:GHAMS:2015:1115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14/00039
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetbelasting en exploitatie van prostitutie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de dienstverlening van belanghebbende aan prostituees moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken, vrijgesteld van omzetbelasting. De belanghebbende, een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, stelde kamers ter beschikking aan prostituees en beschikte over een exploitatievergunning van de gemeente. De inspecteur van de Belastingdienst had het bedrag aan omzetbelasting dat door belanghebbende was voldaan over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 gehandhaafd, wat leidde tot bezwaar en beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en het gerechtshof 's-Gravenhage bevestigde deze uitspraak. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Het Hof oordeelde dat de dienstverlening van belanghebbende niet enkel de ter beschikkingstelling van een werkkamer omvatte, maar ook de door de beheerder verrichte werkzaamheden. Het Hof concludeerde dat de prestaties van belanghebbende niet konden worden aangemerkt als vrijgestelde verhuur van onroerende zaken, omdat de beheerswerkzaamheden een meer dan bijkomstig karakter hadden ten opzichte van de verhuur. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot cassatie.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00039
12 maart 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
inzake het beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[A te B], belanghebbende,
[… 1]
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/195 van de rechtbank
’s-Gravenhage in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst[… 2], de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het bedrag aan omzetbelasting dat zij op de aangifte heeft voldaan over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het op aangifte voldane bedrag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank
’s-Gravenhage (de rechtbank). De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 september 2011 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 februari 2013 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
1.6.
Bij arrest van 6 december 2013, nr. 13/01408, ECLI:NL:HR:2013:1440 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam (het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
1.7.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 21 februari 2014 en de inspecteur bij brief van 28 maart 2014.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014 en 3 februari 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:
3.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat in het bijzonder gelet op de hiervoor in 3.1.1 vermelde exploitatievergunning, de Rechtbank met juistheid heeft beslist dat de diensten door belanghebbende naar hun aard zijn aan te merken als de prestatie bestaande in het gelegenheid geven tot prostitutie, welke prestatie niet is te rangschikken onder een van de vrij stellingen van artikel 11 van de Wet noch anderszins buiten de heffing van omzetbelasting kan blijven. Dat belanghebbende bij de bedrijfsuitoefening de diensten inroept van een beheerder maakt de kwalificatie volgens het Hof voor de heffing van de omzetbelasting als een belaste prestatie niet anders, reeds omdat belanghebbende degene is die, een en ander ter uitvoering van de exploitatievergunning, de beheerder ten behoeve van haar afnemers heeft ingeschakeld en voorts belanghebbende desgevraagd ter zitting van het Hof heeft bevestigd dat van alle betrokkenen zij het is die gelegenheid geeft tot prostitutie.
3.3.
De middelen verzetten zich tegen de hiervoor in 3.2.2 weergegeven oordelen van het Hof met het betoog dat de door belanghebbende jegens de prostituees verrichte prestatie niet meer omvat dan de terbeschikkingstelling van een kamer. In dat verband wordt met name aangevoerd dat het Hof heeft miskend dat het aanvragen en het verkrijgen van de exploitatievergunning niet zonder meer met zich brengt dat de door belanghebbende jegens de prostituee verrichte dienst niet kan worden aangemerkt als de verhuur van onroerende zaken, en voorts dat het Hof niet voorbij mocht gaan aan de stelling van belanghebbende dat alle uit de exploitatievergunning voortvloeiende werkzaamheden niet door haar maar door de beheerder jegens de prostituees tegen vergoeding worden verricht.
3.4.1.
Verhuur is in de regel een betrekkelijk passieve activiteit. Deze houdt enkel verband met het tijdsverloop en levert geen toegevoegde waarde van betekenis op. Daarom moet deze handeling worden onderscheiden van andere activiteiten die ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben, ofwel een voorwerp hebben dat beter gekarakteriseerd wordt door het leveren van een prestatie dan door de enkele terbeschikkingstelling van een goed. Het bedoelde passieve karakter gaat met name verloren, wanneer de andere elementen van de prestatie waarmee rekening wordt gehouden een meer dan kennelijk bijkomstig karakter hebben ten opzichte van dat deel van de wederprestatie dat met het tijdsverloop verband houdt. Zie voor dit een en ander HR 23 november 2012, nr. 11/03325, ECLI:NL:HR:2012:BY3891, BNB 2013/43, en 30 november 2012, nr. 11/02842, ECLI:NL:HR:20l2:BY4604, BNB 2013/45. Dit een en ander heeft eveneens te gelden voor iedere andere vorm waarin onroerende zaken voor gebruik, anders dan als levering, ter beschikking worden gesteld.
3.4.2.
Wanneer voor panden als de onderhavige door de gemeente een vergunning is verleend om onder de in de vergunning gestelde voorwaarden in dat pand een seksinrichting te exploiteren, rechtvaardigt die omstandigheid het ontzenuwbare vermoeden dat de vergunninghouder bij de uitoefening van die bedrijfsactiviteit daadwerkelijk aan de gestelde voorwaarden voldoet. Indien die voorwaarden mede omvatten het verrichten van bepaalde werkzaamheden in het belang van de prostituee, maken deze deel uit van de jegens deze laatstgenoemde verrichte prestatie waarvoor van haar een vergoeding wordt ontvangen. In dat geval moeten die werkzaamheden in aanmerking worden genomen bij de hiervoor in 3.4.1 omschreven karakterisering van de prestatie.
3.4.3.
In het onderhavige geval heeft het Hof geoordeeld dat de prestaties van belanghebbende uit meer bestaan dan enkel de terbeschikkingstelling van kamers en dat de omstandigheid dat belanghebbende bij de bedrijfsuitoefening de diensten inroept van een beheerder dit niet anders maakt, reeds omdat belanghebbende de beheerder heeft ingeschakeld. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is deze redengeving echter onvoldoende voor het oordeel dat belanghebbende jegens de prostituees meer diensten verricht dan de passieve activiteit van terbeschikkingstelling van onroerende zaken.
3.4.4.
Op grond van het vorenstaande slagen de middelen in zoverre. ‘s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De middelen voor het overige behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
Voor het geding na verwijzing is van belang dat alleen indien de beheerder de aanvullende werkzaamheden, waaronder de werkzaamheden die het gevolg zijn van de verplichtingen die verbonden zijn aan de exploitatievergunning, uitsluitend op grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst op eigen naam en voor eigen rekening verricht, deze werkzaamheden niet tot de door belanghebbende jegens de prostituees verrichte dienstverlening kunnen worden gerekend.

3.Feiten

3.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof in de eerste plaats naar de feiten zoals vermeld in het verwijzingsarrest van de Hoge Raad onder 3.1.1 en 3.1.2.
3.1.1.
Belanghebbende, ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), stelt tegen vergoeding aan prostituees kamers ter beschikking voor de uitoefening van (raam)prostitutie. Zij beschikt daartoe over een voor de in de branche van de prostitutie vereiste, door de gemeente gegeven exploitatievergunning.
3.1.2.
Een door belanghebbende aangestelde beheerder (hierna: de beheerder) draagt voor eigen rekening en risico zorg voor toezicht en bewaking, voor onderhoud en schoonmaak van de kamers en voor verschoning van beddengoed en handdoeken.
3.2.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe.
3.3.1.
Met betrekking tot de in geding zijnde panden aan de [C-straat te D], is voor het onderhavige tijdvak door de gemeente een exploitatievergunning aan belanghebbende verleend. In deze exploitatievergunningen, welke in afschrift tot de gedingstukken behoren, is onder meer het volgende vermeld:
(…)
Besluit:
I [Belanghebbende], vertegenwoordigd door [… 3]
, hierna te noemen de exploitante, de gevraagde vergunning voor het pand [C-straat 1]
te verlenen onder de volgende voorschriften:
1. de inrichting dient te worden geëxploiteerd overeenkomstig de door exploitante bij haar aanvraag
om vergunning overgelegde en als zodanig gewaarmerkte plattegrond van de inrichting;
2. als beheerders die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de gestelde voorschriften dienen in de
inrichting aanwezig te zijn:
Beheerder 1:
Naam :(…)
(...)
Beheerder 4:
Naam
(...)
3. (…);
4. de vergunning dient in de inrichting aanwezig te zijn en moet op de eerste vordering van de
daartoe aangewezen toezichthouder ter inzage worden afgegeven;
5. omwonenden en de in de directe omgeving van de inrichting gesitueerde bedrijven mogen geen
hinder ondervinden van de exploitatie van de inrichting;
6. deze vergunning te verlenen onder de voorwaarde dat de exploitante iedere verhuur van een kamer
meldt op e-mailadres (…), onder vermelding van de volgende gegevens: het land
van herkomst van de huurder, de huursom, de datum waarop de huur ingaat, de duur van de huur,
zulks op dezelfde dag als de verhuur van de kamer ingaat.
7. (...)
8. (…)
9. (…)
10. Deze vergunning is geldig van 30 november 2007 tot en met 29 november 2008;
II exploitante mede te delen dat, voor zover van toepassing, tevens is vereist:
(…)
III exploitante met nadruk te wijzen op het volgende:
1. (…)
2. (…)
3. (…)
4. Ingevolgde artikel 95n van de APV kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd,
gedeeltelijk of geheel intrekken indien:
a. a) blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvoldoende opgave is verleend;
b) de ingevolge artikel 95h lid 2 onder a van de APV in de vergunning vermelde exploitante niet
feitelijk de exploitatie voert;
c) de exploitante of beheerder de bepalingen in hoofdstuk II, afdeling IV, paragraaf 6 van de APV, de
nadere regels als bedoeld in artikel 95g van de APV, dan wel de voorschriften, behorende bij de
vergunning, overtreedt;
d) in de seksinrichting een minderjarige prostitué(e) wordt aangetroffen;
e) in de seksinrichting een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel
wordt aangetroffen;
f) er door de exploitante of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de
veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting
werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;
g) aannemelijk is dat de exploitante of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kun
worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de
openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;
h) de exploitante of beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat
in zijn seksinrichting strafbare feiten worden gepleegd;
i. i) zich in of vanuit de seksinrichting of anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen,
dat de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde
of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of het
escortbedrijf;
j) op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de
vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter
bescherming waarvan de vergunning is vereist;
5. ingevolge artikel 95l van de APV dient de inrichting voor publiek gesloten te zijn en mogen
bezoekers daarin niet verblijven of worden toegelaten tussen 01.00 en 07.00 uur en in het
weekeinde (zaterdag en zondagochtend) tussen 01.30 en 07.00 uur,
6. de inrichting dient te voldoen aan alle gestelde eisen uit hoofdstuk 6A van de Bouwverordening;
7. in het besluit van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2000 (…) , zijn bedrijfsvoering- en
gezondheidseisen opgenomen waaraan de exploitante en beheerder dienen te voldoen.
(…)”
Met betrekking tot het in geding zijnde panden aan de [E-straat te F], is voor het onderhavige tijdvak door de gemeente een exploitatievergunning aan belanghebbende verleend. In deze exploitatievergunning, welke in afschrift tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:
“3. de beheerders die naast de directeur van de besloten vennootschap de feitelijke leiding mogen uitoefenen zijn:
Beheerder 1: (…)
(…)
Beheerder 6: (…)
Bij wijziging van de persoon van de beheerder dient de directeur van de besloten vennootschap dit binnen één week schriftelijk door te geven aan de burgemeester.
De nieuwe beheerder mag eerst na wijzing van deze vergunning de feitelijke leiding in de inrichting uitoefenen;
4. de inrichting mag niet voor het publiek geopend zijn indien de beheerder niet daadwerkelijk in de inrichting aanwezig is;
5. de directeur van de besloten vennootschap en de beheerder mogen gedurende de uren dat de inrichting gesloten moet zijn geen bezoekers in de inrichting hebben of toelaten;
6. de directeur van de besloten vennootschap en de beheerder mogen geen personen jonger dan 16 jaar in de inrichting toelaten;
7. de directeur van de besloten vennootschap en de beheerder dragen er zorg voor dat de wijze van klantenwerving geen onaanvaardbare hinder voor de omgeving veroorzaakt;
(…)
12. de directeur van de besloten vennootschap draagt er zorg voor dat de inrichting geëxploiteerd wordt conform de nadere regels als bedoeld in artikel 3.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor zover de nadere regels op de inrichting van toepassing zijn.
13. De directeur van de besloten vennootschap registreert iedere verhuur van een kamer op dezelfde dag als de verhuur ingaat in een dagstaat waarin alle verhuurde kamers staan vermeld onder vermelding van de volgende gegevens (…)
(…)
3.3.2.
Tot de gedingstukken behoren voorts:
a. kopiefacturen op naam van beheerderskantoor [G 1](hierna: [G 2]) gericht aan[H 1](gedagtekend in het onderhavige tijdvak) met als omschrijving van de werkzaamheden “Toezichthoudende werkzaamheden” voor circa 35 uur per week à € 10/uur exclusief omzetbelasting;
b. kopiefacturen op naam van [G 3] voor diensten die zij heeft verricht aan belanghebbende (gedagtekend in 2007 en 2010) met als omschrijving van de werkzaamheden “Toezichthoudende werkzaamheden” voor circa 35 uur per week à € 10/uur exclusief omzetbelasting.
c. grootboekkaarten uit de boekhouding van [G 4]waarin is opgetekend dat de onder a. bedoelde facturen, zijn betaald door belanghebbende;
d. facturen op naam van belanghebbende voor diensten die zij heeft verricht aan de prostituee onder vermelding van ‘dag (deel)’ ad € 120 inclusief omzetbelasting;
e. facturen op naam van [H 2] voor diensten die zij heeft verricht aan de prostituee onder vermelding van ‘servicekosten’ ad € 25 inclusief omzetbelasting.
3.3.3.
Alle in de exploitatievergunningen genoemde beheerders waren in het onderhavige tijdvak in dienst van [H 3], met uitzondering van [I 1] en [J 1], die werkzaam waren bij beheerderskantoor [G 5].

4.Geschil in hoger beroep na verwijzing

4.1.
Na verwijzing is in geschil of de door belanghebbende jegens de prostituees verleende
prestaties moeten worden aangemerkt als de van omzetbelasting vrijgestelde verhuur van
onroerend goed in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de
omzetbelasting 1968 (de Wet), hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt. In geschil is de voldoening van omzetbelasting ten bedrage van € 59.799.
4.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Op grond van de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad dient het Hof de vraag te beantwoorden of de zogenoemde aanvullende werkzaamheden, waaronder begrepen de werkzaamheden die het gevolg zijn van de verplichtingen die verbonden zijn aan de exploitatievergunning, uitsluitend op grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst zijn verricht.
5.2.
Zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dienen deze aanvullende
werkzaamheden niet te worden gerekend tot de door belanghebbende jegens de prostituees verrichte dienstverlening.
5.3.
Indien en voor zover deze vraag ontkennend moet word beantwoord, dienen deze
aanvullende werkzaamheden te worden gerekend tot de door belanghebbende jegens de prostituees verrichte dienstverlening en dienen zij bijgevolg in aanmerking te worden genomen bij de karakterisering van de door deze verrichte prestatie.
5.4.
Onder de aanvullende werkzaamheden, zo begrijpt het Hof uit de gedingstukken en de verklaringen van partijen daaromtrent, moeten worden verstaan: de identificatie van de huurders; het bijhouden van de huuradministratie; het opstellen, uitreiken en incasseren van facturen (in verband met de ter beschikkingstelling van de werkkamers); de werkzaamheden met betrekking tot hygiëne, in het bijzonder het schoonmaken van de kamers en het verschonen van bedden en handdoeken; het - gedurende openingstijden - fysiek houden van toezicht ter bewaking van de algemene orde en de naleving van de gestelde voorschriften zoals vermeld in de exploitatievergunningen (zie 3.1.1).
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige tijdvak voor de in geding zijnde panden twee beheerderskantoren actief waren: [G 6] (de eenmanszaak van [I 2], waar tevens haar dochter [J 2] werkzaam is) en [H 4] (de werkgever van de overige in de desbetreffende vergunningen genoemde beheerders/natuurlijke personen). De beheerders werkzaam bij deze beheerderskantoren hebben de onder 5.4 opgesomde werkzaamheden verricht.
5.6.
Belanghebbende stelt dat de beheerders van beide beheerderskantoren de onder 5.4. bedoelde werkzaamheden uitsluitend op grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst hebben verricht, zodat de dienst van belanghebbende moet worden aangemerkt als de ‘kale’ en (vrijgestelde) verhuur van onroerende zaken.
5.7.
Belanghebbende stelt dat steeds twee facturen aan de prostituees zijn uitgereikt: één uit naam van belanghebbende onder vermelding van ‘dag(deel)’ ad € 120 inclusief BTW en één uit naam van [H 5] onder vermelding van ‘servicekosten’ ad € 25 inclusief BTW.
5.8.
Het Hof stelt vast dat tot de stukken van het geding ook facturen behoren (betrekking hebbende op het onderhavige tijdvak) van beheerderskantoor [G 7], gericht aan beheerderskantoor [H 6], voor ‘Toezichthoudende werkzaamheden’ voor panden aan de [C-straat 2], voor circa 35-40 uur per week à € 10 exclusief BTW.
Deze bedragen zijn, blijkens de tot de gedingstukken behorende grootboekkaarten uit de administratie van [G 8], niet door [H 7] maar door belanghebbende betaald.
5.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2002, nr. 36.020, BNB 2002/141, ECLI:NL:HR:2002:AD9708, volgt dat bij betalingen tussen ondernemers als regel ervan mag worden uitgegaan dat die betalingen de tegenwaarde voor een prestatie vormen. Wie stelt dat deze regel niet opgaat, in dit geval belanghebbende, heeft daarvan de bewijslast.
5.10.
Uit het arrest van de Hoge raad van 2 december 2011, nr. 43.813, BNB 2012/55, ECLI:NL:HR:2011:BU6535 volgt dat het behoudens tegenbewijs, ervoor moet worden gehouden dat degene aan wie door een ondernemer een factuur wordt uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de in de factuur vermelde levering of dienst is verricht en waarin hij verplicht wordt te betalen, degene is aan wie de ondernemer zijn leveringen of diensten heeft verricht.
5.11.
Gezien deze twee arresten rijst de vraag welke bewijsregel hier moet prevaleren nu de afnemer volgens de factuur niet degene is die de factuur heeft voldaan.
Bij de beantwoording van deze vraag laat het Hof meewegen dat het onderzoek naar de onderlinge rechtsbetrekking(en) voortkomt uit het beroep van belanghebbende op een uitzondering op de hoofdregel, te weten een vrijstelling van omzetbelasting. Op die grond laat het Hof de bewijsregel zoals geformuleerd in BNB 2002/141 hier prevaleren. Dit houdt in dat, behoudens tegenbewijs, belanghebbende dient te worden aangemerkt als de afnemer van de op de desbetreffende facturen vermelde ‘Toezichthoudende werkzaamheden’. Dit oordeel treft alle panden aan de [C-straat 3], waarvoor [G 9]als beheerderskantoor is opgetreden.
5.12.
Belanghebbende heeft haar stelling dat de grootboekkaarten op dit punt (te weten dat de betalingen door belanghebbende hebben plaatsgevonden) niet betrouwbaar zijn, welke stelling door de inspecteur gemotiveerd is weersproken, op geen enkele wijze onderbouwd zodat deze stelling wordt verworpen. Ook anderszins heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet het van haar te verlangen tegenbewijs geleverd. Daarbij heeft het Hof laten meewegen dat tot de gedingstukken facturen behoren die betrekking hebben op de periode vóór (2007) en na (2010) het onderhavige tijdvak; die zien op vergelijkbare diensten van [G 10]doch die aan belanghebbende zijn gericht. Voor de afwijkende tenaamstelling in het onderhavige tijdvak is door belanghebbende geen consistente verklaring gegeven.
5.13.
Het Hof acht gezien het voorgaande aannemelijk dat [G 11]in het onderhavige tijdvak aanvullende werkzaamheden zoals bedoeld in 5.4. heeft verricht op grond van een met de belanghebbende gesloten (beheers)overeenkomst en acht bijgevolg onaannemelijk dat deze beheersdiensten uitsluitend op grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst zijn verricht. Dit oordeel vindt overigens ook steun in de verklaring van belanghebbende ter zitting bij het Hof op 25 november 2014 dat [G 12]aan belanghebbende heeft gefactureerd voor (extra) toezichthoudende taken.
5.14.
Aan dit oordeel doet niet af dat uit naam van [H 8] ‘servicekosten’ ad € 25 inclusief BTW aan de prostituee zijn gefactureerd, reeds omdat te dezen naar het oordeel van het Hof, blijkens de formulering van de verwijzingsopdracht, doorslaggevend is of de aanvullende werkzaamheden
uitsluitendop grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst zijn verricht en voorts omdat door de inspecteur onweersproken is gesteld dat de eindschoonmaak niet in de prijs voor de per dagdeel ter beschikking gestelde kamer is inbegrepen. Op grond daarvan acht het Hof niet uitgesloten en zelfs aannemelijk dat de factuur met omschrijving ‘servicekosten’ (mede) de rekening voor de eindschoonmaak is.
5.15.
De vraag rijst of dit oordeel ook heeft te gelden voor de gevallen waarin [H 9] als beheerderskantoor is opgetreden (voor de [C-staat en de E-straat]), omdat in die gevallen grootboekkaarten met betalingen door belanghebbende voor ‘Toezichthoudende werkzaamheden’, zoals aangetroffen bij beheerderskantoor [G 13], niet tot het procesdossier behoren.
5.16.
Belanghebbende stelt dat ongeacht de aanwezige beheerder, identieke facturen zijn uitgereikt aan de prostituees: één uit naam van belanghebbende voor de huur, onder vermelding van ‘dag(deel)’ ad € 120 inclusief BTW, en één uit naam van [H 10] onder vermelding van ‘servicekosten’ ad € 25 inclusief BTW. Deze laatste factuur heeft, zo stelt belanghebbende, betrekking op alle door [H 11] aan de prostituee verrichte beheersdiensten. Alleen [G 14], zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende, heeft aan haar facturen voor beheerswerkzaamheden uitgereikt.
5.17.
De bewijslast van deze door de inspecteur betwiste stelling rust op belanghebbende, die zich op een vrijstelling van omzetbelasting beroept. Daarin is zij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Ter toelichting dient het volgende.
5.18.
Als belanghebbende veronderstellenderwijs wordt gevolgd in haar stelling, dan had het naar het oordeel van het Hof in de rede gelegen dat zij, naar gelang de persoon van de beheerder ([G 15] of [H 12]), jegens de prostituees verschillende prijzen zou hebben gehanteerd. Een ondernemer pleegt doorgaans immers (extra) exploitatiekosten in zijn prijzen (per dagdeel) te verdisconteren. Belanghebbende stelt in wezen dat de (extra) beheerskosten, in die gevallen waarin een medewerker van beheerderskantoor [G 16]als beheerder optrad, geheel voor haar rekening zijn gekomen en gebleven. Deze stelling acht het Hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onaannemelijk, ook omdat het een aanzienlijke kostenpost betreft.
5.19.
Dit brengt mee dat het Hof, uitgaande van identieke facturen, aannemelijk acht dat ook beheerderskantoor [H 13] in het onderhavige tijdvak aanvullende werkzaamheden als bedoeld onder 5.4 heeft verricht op grond van een met belanghebbende gesloten (beheers)overeenkomst en het bijgevolg onaannemelijk acht dat deze beheersdiensten uitsluitend op grond van een met de prostituee gesloten overeenkomst zijn verricht.
5.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de dienstverlening van belanghebbende aan de prostituees niet enkel de ter beschikkingstelling van een werkkamer omvat, maar (ten dele) ook de door de beheerder in opdracht van belanghebbende verrichte (beheers)werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof kan de verhuur tezamen met voormelde aanvullende werkzaamheden niet worden aangemerkt als ‘verhuur van onroerende zaken’. Dergelijke verhuur veronderstelt immers een betrekkelijk passieve activiteit die enkel met het tijdsverloop samenhangt. Daarvan is in de onderhavige zaken geen sprake, omdat de beheerswerkzaamheden een meer dan bijkomstig karakter hebben ten opzichte van dat deel van de wederprestatie dat met het tijdsverloop verband houdt (vgl. HR 23 november 2012, nr. 11/03325, CLI:NL:HR:2012:BY3891, BNB 2013/43 en 30 november 2012, nr. 11/02842, CLI:NL:HR:2012:BY4604, BNB 20 13/45).
5.21.
De dienstverlening van belanghebbende kan daarom niet worden aangemerkt als (vrijgestelde) verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet OB 1968. Nu gesteld noch gebleken is dat de diensten uit anderen hoofde zijn vrijgesteld van omzetbelasting is het juiste bedrag op aangifte voldaan.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van [de] griffier. De beslissing is op 12 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.