ECLI:NL:GHAMS:2015:1336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
200.153.029-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiefinanciering Curaçao en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak gaat het om een vordering van de Stichting Studiefinanciering Curaçao tegen een voormalige student, [geïntimeerde], die een studielening van ANG 22.112,51 heeft ontvangen. De lening werd verstrekt op 4 mei 2005 en werd opeisbaar na het voltooien van de studie. De Stichting heeft [geïntimeerde] meermalen aangemaand tot terugbetaling, maar betaling is uitgebleven. De Stichting heeft in hoger beroep een vonnis van de kantonrechter aangevochten, waarin een bedrag aan de Stichting werd toegewezen, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen op grond van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Het hof oordeelt dat de WCK niet van toepassing is, aangezien het recht van Curaçao van toepassing is. Het hof matigt de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten tot € 833,00, omdat deze in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar hoog zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de Stichting toe, inclusief de hoofdsom en de contractuele rente. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.153.029/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2766400 CV EXPL 14-3806
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 april 2015
inzake
de stichting
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd te Willemstad (Curaçao),
appellante,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna De Stichting en [geïntimeerde] genoemd.
De Stichting is bij dagvaarding van 15 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 maart 2014, onder bovenvermeld zaaknummer bij verstek gewezen tussen De Stichting als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
De Stichting heeft daarna een memorie van grieven tevens akte vermindering van eis ingediend. De Stichting heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog, met inachtneming van de vermindering van eis, de vorderingen van De Stichting zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten. De Stichting heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
Vervolgens heeft De Stichting arrest gevraagd.

2.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
De Stichting heeft een studielening aan [geïntimeerde] verstrekt van in totaal
ANG 22.112,51 in hoofdsom. Partijen hebben daartoe op 4 mei 2005 een overeenkomst van geldlening met borgtocht gesloten.
2.2.
In verband met het voltooien van de studie door [geïntimeerde] is het geleende bedrag
opeisbaar geworden.
2.3.
Op de overeenkomst zijn de Algemene- en Leningsvoorwaarden van De
Stichting van toepassing verklaard. Deze voorwaarden vermelden, voor zover relevant, het volgende:
“ARTIKEL 7
TERUGBETALING VAN DE STUDIESCHULD
(..)
6. De over de totale studieschuld verschuldigde rente bedraagt tien procent (10%) per kalenderjaar te berekenen vanaf de datum van opeisbaarheid (..)
7. Indien de Stichting een incassobureau en/of advokatenkantoor in handen moet nemen ter invordering van de door de student of de borg verschuldigde gelden dan zal de student of de borg aansprakelijk zijn voor alle incassokosten, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk, alsmede voor de kosten van rechtsvervolging, tenzij in rechte anders wordt beslist. De buitengerechtelijke incassokosten zullen vijftien procent (15%) van het te vorderen bedrag inclusief rente bedragen.
(..)
ARTIKEL 22
RECHTS- EN FORUMKEUZE
Op de overeenkomst en deze Algemene- en Leningsvoorwaarden is voor wat betreft de uitvoering en de interpretatie daarvan, met uitsluiting van elk ander recht, het recht van de Nederlandse Antillen toepasselijk. (..)”
2.4.
De Stichting heeft [geïntimeerde] meermalen aangemaand tot terugbetaling van het
geleende bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Betaling is uitgebleven.

3.Beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis een bedrag van ANG 22.112,51
aan De Stichting toegewezen, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 10% per jaar over de hoofdsom van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2009 en vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen omdat deze in strijd zijn met de Wet op het Consumentenkrediet (verder: de WCK). Hiertegen heeft De Stichting een grief gericht.
3.2.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. Het betreft
hier een interregionale zaak. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Nu [geïntimeerde], de verwerende partij, in Nederland woont, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd. Ook ten aanzien van het in gevallen van interregionale aard toepasselijke recht geldt dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst. In de Algemene- en Leningsvoorwaarden is (in artikel 22) een rechtskeuze voor het recht van de Nederlandse Antillen opgenomen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van voor 10 oktober 2010 is blijven gelden. Dit betekent dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van de voormalige Nederlandse Antillen (dat, voor zover in deze zaak van belang, gelijkluidend is aan het huidige recht van Curaçao).
3.3.
De grief van De Stichting is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde
buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft die afwijzing gemotiveerd met de overweging dat deze kosten in strijd zijn met artikel 34 WCK. De Stichting betoogt dat op de rechtsverhouding tussen partijen het recht van Curaçao van toepassing is en dat de WCK een Nederlandse wet is, die op Curaçao niet geldt. Dit betoog is juist. Zoals hiervoor overwogen, is in deze zaak het Curaçaose recht van toepassing. De WCK maakt geen deel uit van het op Curaçao geldende recht.
3.4.
De Stichting heeft gemotiveerd en onder overlegging (bij de inleidende
dagvaarding) van aanmaningsbrieven gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De Stichting vordert primair de incassokosten ad € 1.836,75 inclusief btw zoals berekend op grond van artikel 7 lid 7 van de op de overeenkomst van geldlening van toepassing zijnde Algemene- en Leningsvoorwaarden Stichting Studiefinanciering Curaçao, te weten 15% over de hoofdsom inclusief rente. Subsidiair vordert de Stichting een bedrag van € 952,00, welk bedrag is gebaseerd op de staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton.
3.5.
Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht
kan de rechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht, gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, de omvang van zowel de primair gevorderde, bedongen buitengerechtelijke incassokosten (15% van de hoofdsom + de rente) als de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten conform de hiervoor genoemde staffel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hoog. Daarbij speelt voor het hof ook mee dat kennelijk, gelet op de door de Stichting gehanteerde ingangsdatum van de rente (1 februari 2008) een lange tijd is verstreken voordat de Stichting tot dagvaarding is overgegaan (31 januari 2014), waardoor de rentecomponent is opgelopen. Het hof ziet daarom aanleiding de bedongen buitengerechtelijke incassokosten te matigen tot een bedrag van € 833,00 inclusief btw, zijnde het bedrag dat volgens genoemde staffel hoort bij een hoofdsom van € 9.022,13, zijnde de door de Stichting opgegeven tegenwaarde in euro’s van de gevorderde hoofdsom per de dag van de inleidende dagvaarding, exclusief rente.
3.6.
De Stichting heeft voorts haar eis ten aanzien van de gevorderde rente
verminderd. Zij vordert dat de hoofdsom (slechts) zal worden vermeerderd met de contractuele rente ad 10% per jaar over de hoofdsom, subsidiair de wettelijke rente, van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2008 en vanaf 1 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Zij heeft de rente over de periode van 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2014 kwijtgescholden. Het hof zal de rente toewijzen overeenkomstig de eisvermindering van De Stichting.
3.7.
De slotsom is dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen
van De Stichting zal toewijzen als hierna te melden.
3.8.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten
van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan De Stichting te voldoen ANG 22.112,51 ter zake van de hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente ad 10% per jaar over de hoofdsom van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2008 en vanaf 1 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan De Stichting te voldoen € 833,00 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van De Stichting begroot op € 95,76 aan explootkosten, € 250,00 aan salaris gemachtigde en € 462,00 aan griffierecht, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Stichting begroot op € 704,00 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H.C. van Harmelen, R.H. de Bock en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.