ECLI:NL:GHAMS:2015:3523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
200.171.932/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling in verband met alcoholverslaving en psychische problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, wonende te Sint-Pancras, had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, welke was afgewezen op 11 juni 2015. De appellant heeft op 19 juni 2015 hoger beroep ingesteld, maar dit werd ingediend per e-mail, wat niet conform het procesreglement was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant ontvankelijk is in zijn beroep, ondanks de onregelmatigheid in de indiening, omdat er voldoende aanleiding was om te geloven dat hij pogingen had ondernomen om het beroepschrift op de juiste wijze in te dienen.

De appellant heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij in financiële problemen is geraakt door een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en chronische depressies, en dat hij sinds april 2015 abstinent is van alcohol. Hij heeft hulp gezocht voor zijn verslaving en psychische problemen, maar het hof oordeelt dat zijn situatie nog niet voldoende is gestabiliseerd om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukt dat, hoewel een handicap of verslaving op zichzelf geen reden is voor afwijzing, er wel voldoende zekerheid moet zijn dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsanering kan nakomen.

Het hof concludeert dat de appellant onvoldoende inzicht heeft in zijn schuldenlast en dat zijn huidige behandelingsplan niet voldoende is om aan te tonen dat hij in staat is om de verplichtingen van de schuldsanering na te komen. Daarom wordt het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en wordt de appellant niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof adviseert de appellant om verdere stappen te ondernemen in zijn behandeling en stabilisatie voordat hij opnieuw een verzoek indient.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.932/01
rekestnummer rechtbank : C/15/224308 / FT RK 15/806
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 september 2015
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te Sint-Pancras,
appellant,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is per e-mail op 19 juni 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2015, waarbij het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 25 augustus 2015. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. M.E. Terhorst, advocaat te Alkmaar die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het namens [appellant] bij brief van 13 juli 2015 ingediende aanvullende beroepschrift, de medische verklaring van de psychiater van 17 augustus 2015, alsmede het ter zitting in hoger beroep nader overgelegde stuk. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken. Voorts is er nog op 26 augustus 2015 per fax een brief van 25 augustus 2015 ter griffie van het hof binnengekomen.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Ingevolge artikel 3.1.4 van het procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven (hierna: het procesreglement) kan het beroepschrift worden ingediend door toezending per post, afgifte aan de balie of toezending per fax aan de griffie van het hof. Na indiening per fax worden de stukken per omgaande nagezonden per post of afgegeven aan de balie. Het procesreglement meldt expliciet dat indiening per e-mail niet mogelijk is.
2.2
Het hof stelt vast dat het beroepschrift op 19 juni 2015 om 16.21 uur desalniettemin
per e-mailis ingekomen ter griffie van het hof en dat binnen de beroepstermijn niet op een in het procesreglement aangegeven wijze beroep is ingesteld. De vraag die derhalve voorligt, is of het niet voldoen aan de in artikel 3.1.4 van het procesreglement gestelde voorwaarde maakt dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.3
[appellant] heeft betoogd dat allereerst is geprobeerd het beroepschrift aan het hof te faxen, maar dat dit niet is gelukt. Vervolgens zou telefonisch contact zijn opgenomen met de griffie van het hof. Een griffier van het hof zou toen toestemming gegeven het beroepschrift in het licht van de dreigende overschrijding van de beroepstermijn per e-mail te doen toekomen.
2.4.
Van de zijde van [appellant] heef men niet kunnen aangeven met welke griffier contact zou zijn geweest, het e-mailbericht waarmee het beroepschrift is ingediend bevat geen verwijzing naar problemen met de fax en/of een telefoongesprek met de griffie en het dossier van het hof bevat ook geen aantekening van een griffier waarin melding wordt gemaakt van een dergelijk telefoongesprek. Desalniettemin vindt het hof voldoende aanleiding geloof te hechten aan het onder 2.3. weergegeven betoog van de zijde van [appellant] nu dit in ieder geval voor een deel steun vindt in een zijnerzijds - ter zitting in hoger beroep - overgelegd ‘fout tx rapport’ waaruit blijkt dat op 19 juni 2015 om 15.27 uur, derhalve binnen de beroepstermijn en voordat het beroepschrift per e-mail is ingediend, is geprobeerd een beroepschrift naar het hof te faxen. Het rapport geeft als resultaat “BEZET/GEEN SIGNAAL”.
Mede gelet op de omstandigheid dat niet-ontvankelijkheid naar het oordeel van het hof een vergaande sanctie waarmee terughoudend dient te worden omgegaan (vgl. HR 25 januari 2002, NJ 2002, 119 en HR 14 januari 2005, NJ 2005, 481) acht het hof derhalve termen aanwezig de onder 2.2. geformuleerde vraag negatief te beantwoorden en [appellant] ontvankelijk te achten in zijn beroep.

3.De verdere beoordeling

3.1
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij in de financiële problemen is geraakt als gevolg van zijn ziekte een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en chronische depressies. Hiervoor was hij een succesvol ondernemer en was hij in het bezit van een koopwoning. Nadat hij zijn onderneming in september 2009 heeft moeten staken en hij vanwege zijn ziekte niet kon werken heeft hij geen inkomen gehad. Hierna is het financieel (en psychisch) bergafwaarts gegaan met [appellant] . Hij heeft daarop actief hulp gezocht voor zijn problemen. In 2008 heeft [appellant] zich aangemeld voor behandeling van zijn psychische stoornissen en in 2009 heeft hij begeleiding gezocht bij zijn financiële problemen. In 2010 heeft hij ook hulp gezocht voor zijn alcoholverslaving. Pas sinds januari 2015 krijgt hij hiervoor de juiste hulp en staat hij onder behandeling van [stichting ..] . Sinds 14 april 2015 is hij abstinent en is hij bereid om dit met gebruik van medicatie te ondersteunen. [appellant] betwist dat er gegronde vrees bestaat dat er sprake zal kunnen zijn van een terugval en dat hij daardoor niet aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal kunnen voldoen. In verband daarmee stelt [appellant] dat de rechtbank een verkeerde maatstaf heeft aangelegd door te concluderen dat slechts verzoekers die een verslaving geruime tijd – meer dan één jaar – onder controle hebben kunnen worden toegelaten. Naar mening van [appellant] zou een dergelijke vergaande eis niet gesteld mogen worden. Het stellen van een dergelijke voorwaarde is – zo begrijpt het hof [appellant] – in strijd met het discriminatieverbod zoals neergelegd in de (grond)wet, verdragen en richtlijnen (COM(2008)426, 2000/43/EG, 2000/78EG en 2000/113/EG). Verslaving wordt in de psychiatrie gezien als een psychische stoornis – aldus [appellant] –, dient te worden gezien als een ‘handicap’ en mag op zichzelf geen reden zijn voor afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsanering.
[appellant] stelt nog dat hij gemotiveerd is om zich aan zijn verplichtingen te houden, hetgeen ondersteuning vindt in de overgelegde verklaring van zijn psychiater. Deze acht hem in staat het schuldsaneringstraject aan te gaan waar sollicitatieplicht aan de orde kan zijn. [appellant] werkt thans al drie dagen in de week als vrijwilliger bij de voedselbank en een verzorgingstehuis. Tenslotte verzoekt het hof [appellant] hem alsnog tot de schuldsaneringsregeling toe te laten om zo zijn vicieuze cirkel te kunnen doorbreken.
3.2
Het hof stelt voorop dat juist is dat een handicap, waaronder in dit verband begrepen verslavingsproblematiek en/of (andere) psychische stoornissen, op zichzelf geen reden is tot afwijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit doet er echter niet aan af dat uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Faillissementswet voortvloeit dat een verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten slechts wordt toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en dat het stellen van een dergelijke voorwaarde – ook aan hen met een psychische stoornis – geen strijd oplevert met het verdragsrechtelijk gewaarborgde non-discriminatiegebod.
3.3
Hoewel het hof het waardeert dat [appellant] zich inspant zijn leven weer op de rit te krijgen en het positief acht dat hij zich in onder behandeling heeft laten stellen voor zijn alcoholverslaving en sinds 14 april 2015 abstinent is, kan thans nog niet worden geconcludeerd dat zijn situatie zodanig is gestabiliseerd dat op grond daarvan nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen voldoende is gewaarborgd. Het hof is er niet van overtuigd dat zijn abstinentie reeds thans een voldoende mate van bestendigheid heeft. In dit verband is van belang dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] het aanvankelijk door hem ingezette vervolgtraject waarmee hij in juni 2015 was gestart na drie weken heeft afgebroken omdat de daarin opgenomen klinische behandeling hem niet paste. Weliswaar volgt hij sindsdien ambulant een behandeling maar die behandeling is pas dermate kort geleden ingezet dat het hof het te vroeg vindt om nu al te kunnen oordelen dat de problematiek voldoende onder controle is. In dit verband is ook van belang dat [appellant] bij de onderhavige zitting heeft verklaard dat hij pas sinds kort zonder begeleiding naar buiten mag. Ook de overgelegde verklaring van zijn psychiater is onvoldoende om te kunnen oordelen dat zijn situatie reeds thans dermate bestendig is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Weliswaar verklaart de psychiater in de overgelegde brief van 17 augustus 2015 dat [appellant] sinds januari 2015 onder behandeling bij hem is en hij hem in staat acht om een schuldsaneringstraject aan te gaan waar sollicitatieplicht aan de orde kan zijn, doch omtrent het onder controle houden en het behandelen van de alcoholverslaving wordt daarin slechts gesteld dat gesproken wordt over ‘de mogelijkheid van het gebruik van medicatie, al dan niet onder toezicht van een hulpverlener van [stichting ..] ’. Inzicht in een concreet behandelingsplan en/of resultaat van de tot op heden gevolgde behandeling wordt in de verklaring niet gegeven.
Verder is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende inzicht lijkt te hebben in zijn schuldenlast. Tijdens de behandeling van zijn verzoek door de rechtbank heeft hij verklaard – hetgeen hij ter zitting van het hof heeft herhaald – dat ‘de Belastingdienst op mijn AOW beslag [heeft] gelegd voor € 60.000’. Een daarmee corresponderende schuld is evenwel niet opgenomen in de crediteurenlijst. Ter zitting heeft [appellant] hiervoor geen afdoende verklaring kunnen geven.
Mede gelet op de zware verplichtingen die in de schuldsanering op de schuldenaar van toepassing zijn acht het hof van belang dat [appellant] verder aan stabilisatie van zijn situatie werkt. Hij dient daartoe het vervolgtraject ter behandeling van zijn alcoholverslaving te voltooien, verder te gaan met de behandeling van zijn depressieve klachten, die hem (in eerste instantie) in de problemen hebben gebracht en (zo mogelijk) te solliciteren naar een betaalde baan. Indien [appellant] op termijn – bij voorkeur met (bewijs)stukken – kan aantonen dat zijn leven deze meer stabiele wending heeft genomen en dat hij zijn alcoholverslaving en depressiviteitsklachten onder controle heeft, kan hij zich opnieuw tot de rechter wenden teneinde een toelatingsverzoek ter beoordeling voor te leggen. Op dit moment is daarvoor geen plaats. Dit klemt te meer nu een premature toelating van [appellant] tot de schuldsanering het aanzienlijke risico met zich brengt dat de schuldsaneringsregeling (tussentijds) wordt beëindigd zonder toekenning van de schone lei en [appellant] dan tien jaren moet wachten alvorens hij weer een beroep kan doen op de schuldsaneringsregeling.
3.4
Gelet op het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P.M. Haas, M.L.D. Akkaya en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.