ECLI:NL:GHAMS:2015:3599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
200.172.494/01 en 02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtigingsprocedure opzeggen huurovereenkomst curandus geen zaak van curatele

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, [X], tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2015. De kantonrechter had aan mevrouw [Y], in haar hoedanigheid van curator van appellante, machtiging verleend om de huurovereenkomst van appellante met Kennemer Wonen op te zeggen. Appellante is op 30 juni 2015 in hoger beroep gekomen van deze beschikking en heeft tevens verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De zaken zijn op 29 juli 2015 ter terechtzitting behandeld, waarbij uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is geweest.

Het hof overweegt dat appellante onder curatele staat en dat haar curator, mevrouw [Y], bevoegd is om haar te vertegenwoordigen. Echter, volgens artikel 1:381 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek is de curandus bekwaam om in rechte op te treden in zaken van curatele. Het hof moet derhalve beoordelen of de machtigingsprocedure kan worden aangemerkt als een zaak van curatele. Het hof concludeert dat een machtigingsprocedure niet kan worden beschouwd als een 'zaak van curatele' in de zin van de wet, en dat appellante daarom niet ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.

Daarnaast is het hof van oordeel dat ook het verzoek om schorsing van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk is. De beslissing van het hof is dat appellante niet-ontvankelijk wordt verklaard in zowel haar hoger beroep als in haar verzoek om schorsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 september 2015
Zaaknummers: 200.172.494/ 01 en 200.172.494/ 02
in de zaak in hoger beroep van:
[X] ,
wonende te [a] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Rozemeijer te Velserbroek.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.Appellante is op 30 juni 2015 in de zaak met zaaknummer 200.172.494/ 01 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2015.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.172.494/02 verzoekt appellante om schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
1.3.
De zaken zijn op 29 juli 2015 ter terechtzitting behandeld, waarbij uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep (zoals vermeld onder 1.1) aan de orde is geweest, zoals in de oproep voor de zitting aan betrokkenen is meegedeeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van appellante;
- mevrouw [Y] .

2.Het geschil in hoger beroep

Bij de bestreden beschikking is door de kantonrechter aan mevrouw [Y] , in haar hoedanigheid van curator van appellante, machtiging verleend om de huurovereenkomst op te zeggen van appellante met Kennemer Wonen. Ter beoordeling ligt aan het hof voor de vraag of appellante in haar hoger beroep tegen deze beschikking ontvankelijk is. Appellante heeft voorts verzocht om schorsing van de bestreden beschikking.

3.Beoordeling van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.172.494/ 01
3.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking aan mevrouw [Y] , in haar hoedanigheid van curator van appellante, machtiging verleend om de huurovereenkomst op te zeggen van appellante met Kennemer Wonen ten aanzien van de woning aan de [adres] te [a] .
3.2.
Appellante staat onder curatele en, zoals eerder vermeld, is mevrouw [Y] haar curator. Ingevolge artikel 1:381 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is een rechtsgevolg van curatele, dat de curandus onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt. Buiten enkele uitzonderingsgevallen is alleen de curator bevoegd de curandus in en buiten rechte te vertegenwoordigen, zij het dat de curator voor bepaalde rechtshandelingen op grond van artikel 1:386 lid 1 BW in verbinding met 1:345 BW een machtiging van de kantonrechter behoeft. In het onderhavige geval heeft de kantonrechter een dergelijke machtiging afgegeven.
3.3.
Eén van de wettelijke uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid van de curandus is dat deze op grond van artikel 1:381 lid 6 BW bekwaam is in rechte op te treden en tegen een uitspraak hoger beroep in te stellen in zaken van curatele. Derhalve dient de vraag te worden beantwoord of een machtigingsprocedure als de onderhavige kan worden beschouwd als een zaak van curatele.
3.4.
De wet hanteert het begrip ‘zaken van curatele’ behalve in artikel 1:381 lid 6 BW ook in artikel 798 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt wie er naast de in het eerste lid bedoelde personen in zaken van curatele, beschermingsbewind en mentorschap belanghebbende zijn. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een machtigingsprocedure in geval van beschermingsbewind niet kan worden aangemerkt als een 'zaak van onderbewindstelling' als bedoeld in het tweede lid van artikel 798 Rv. De ingrijpende aard van de rechtshandeling waarvoor machtiging wordt verzocht, doet daar niet aan af (zie HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4932 en HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR: 2014:160).
Aan de hand van en in lijn met deze uitspraken overweegt het hof dat ook in geval van curatele een machtigingsprocedure als hier aan de orde niet kan worden aangemerkt als een ‘zaak van curatele’ als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv en derhalve evenmin als bedoeld in artikel 1:381 lid 6 BW. Daaruit volgt dat de curandus, hoewel hij wel belanghebbende bij die procedure is, in geval van zo’n machtigingsprocedure niet bekwaam is zelf hoger beroep tegen een verleende machtiging in te stellen.
3.5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat appellante niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep tegen de beschikking van 12 februari 2015. Bij deze stand van zaken zal het hof in het midden laten of appellante binnen de voorgeschreven termijn in hoger beroep is gekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.172.494/ 02
3.6.
Appellante heeft voorts nog verzocht om schorsing van de bestreden beschikking. Ook in dit verzoek is zij om de hiervoor vermelde redenen niet-ontvankelijk.
3.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar verzoek om schorsing.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Leijdekker, mr. A.V.T. de Bie en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2015.