ECLI:NL:GHAMS:2015:3929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
200.163.462/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van sociale huurwoning wegens onderverhuur in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin de ontruiming van zijn sociale huurwoning werd bevolen. De voorzieningenrechter oordeelde dat voldoende aannemelijk was dat [appellant] zijn woning in strijd met de huurovereenkomst had onderverhuurd. De zaak is gestart door Ymere, de verhuurder, die op basis van meldingen van omwonenden een onderzoek heeft ingesteld naar het gebruik van de woning door [appellant]. Tijdens een huisbezoek op 15 mei 2014 troffen medewerkers van Ymere twee mannen van Chinese afkomst aan in de woning, die verklaarden tijdelijk in de woning te verblijven omdat [appellant] op vakantie was. Dit leidde tot twijfels over de feitelijke bewoning door [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] de grieven ingediend, waarin hij betoogde dat hij de woning niet onderverhuurde en dat de verklaringen van de aanwezige mannen niet klopten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van [appellant] inconsistent waren en niet in lijn met de bevindingen van Ymere. De verklaringen van omwonenden gaven ook aan dat [appellant] niet zelf in de woning woonde, maar bij zijn echtgenote. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.462/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/573926/KG ZA 14-1298
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 september 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M.G. Brunklaus te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Ymere genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 december 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 26 november 2014 dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen Ymere als eiseres en onder meer [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 juli 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. P.J. van der Putt, advocaat te Haarlem, en Ymere door mr. Brunklaus voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Ymere zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Ymere heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Ymere is eigenares van de woning aan het [adres]
(hierna: de woning). Ymere, althans haar rechtsvoorgangster, heeft de woning
met ingang van 1 december 1995 verhuurd aan [appellant] tegen een huurprijs van laatstelijk € 326,56 bruto per maand. Het betreft een driekamerwoning met een oppervlakte van 42 m2 en een berging van 5 m2
2.2.
In de op de huurovereenkomst van toepassing verklaarde Algemene Huurvoorwaarden Woningen (hierna: de algemene huurvoorwaarden) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 3. Verplichtingen van de huurder/huurster
3.1.
De huurder/huurster is verplicht de woning tot zijn/haar hoofdverblijf te maken en te houden(...).
3.4.
Voor onderverhuur of ingebruikgeving van de gehele woning is schriftelijke toestemming van het woningbedrijf vereist. Betreft het een gedeelte van de woning, dan is geen toestemming vereist, mits de huurder/huurster daadwerkelijk in de woning zijn/haar hoofdverblijf houdt. (...)”
2.3.
Naar aanleiding van meldingen van omwonenden in 2014 dat de woning niet wordt bewoond door [appellant] heeft Ymere een onderzoek gedaan in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA). Uit de GBA volgt dat [appellant] gehuwd is met
mevrouw [A] (hierna: [A] ). [A] heeft van 19 december 1995
tot 11 maart 1999 ingeschreven gestaan op het adres van de woning. [A] is
thans, samen met de drie kinderen die zij met [appellant] heeft, woonachtig op het adres
[adres] .
2.4.
Op 15 mei 2014 hebben twee medewerkers van Ymere een bezoek gebracht aan de woning. In het van dit huisbezoek opgemaakte verslag staat, voor zover relevant, het volgende:
“Op 15 mei 2014 rond 11.50 uur aangeklopt bij woningtoegangsdeur. (...) Na lang kloppen en bellen wordt er uiteindelijk opengedaan door een Chinese man die geen andere taal zegt te spreken. Wij gebaren of we mogen binnen komen, hij laat ons binnen in de woonkamer. (...)
Verslag gesprek tolkentelefoon:
(...) bewoner is niet de huurder, huurder is op vakantie, hij is tijdelijk hier. Hij weet niet de naam van de huurder en heeft geen telefoonnummer van de huurder. Nogmaals de huurder is op vakantie in China. Nu zegt hij dat er sprake is van miscommunicatie. Hij kent de huurder niet goed. De tolk zegt: De vriend van deze meneer is klasgenote van zoon van de huurder. De huurder is Nederlander met donkere huidskleur die op vakantie is gegaan naar China. Bewoner zegt hier sinds 3 á 4 dagen te zijn. Het wasgoed op het droogrek (...) is van hem (wij vinden het veel voor 3 of 4 dagen). Er zijn opvallend veel Chinese spullen in huis. Pannen, Boeddhabeelden, Chinese kalenders en posters, een Chinese beker op tafel, Chinese tassen op de koelkast. De Chinese spullen zijn niet van hem maar van de huurder en diens zoon, zegt hij. Zijn Chinese vriend woont hier met zoon van de huurder en de huurder zelf. (...) Hoelang woont uw vriend hier al? Weet ik niet, hij heeft kortgeleden mij gevraagd woning te bewaken. (...) Hij weet niet wanneer Chinese vriend terugkomt. Hij was gevraagd hier een paar dagen op te passen.
De telefoon van [B] gaat hij voert kort gesprek. Volgens de tolk wordt er in een ander dialect gesproken. [B] vertelt de beller dat de woningbouw nu op bezoek is.
We vragen verder en [B] vertelt nu dat hij alleen de Chinese vriend kent en niet de huurder. Hij zegt ook dat hij een afspraak heeft en zo weg moet. Er wordt opnieuw gebeld.
Wij maken foto’s van de woning en bekijken de andere kamers. Er zijn twee slaapkamers met beslapen bedden. In de eerste slaapkamer zit een jonge Chinese man op het bed. (...) In de tweede slaapkamer hangt een damesbadjas aan de muur, op de gang ook damesslippers. In badkamer 3 tandenborstels. Door het hele huis diverse Chinese wandversieringen, veel Chinese kalenders. (...)”
Ymere heeft in eerste aanleg een aantal foto’s van het huisbezoek overgelegd (productie 3b bij inleidende dagvaarding).
2.5.
Bij schrijven van 19 mei 2014 heeft Ymere [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Ymere op 22 mei 2014. [appellant] is op 22 mei 2014 niet verschenen.
2.6.
Bij brief van 22 mei 2014 heeft Ymere [appellant] gesommeerd de huur op te zeggen. [appellant] heeft Ymere daarop bij brief van 2 juni 2014 medegedeeld dat er geen sprake is van onderhuur en dat hij de huurovereenkomst daarom ook niet zal opzeggen.
2.7.
Ymere heeft [appellant] vervolgens bij brief van 17 juni 2014 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van Ymere op 30 juni 2014. De afspraak is verplaatst naar 7 juli 2014. In het door Ymere van dit gesprek opgemaakte verslag staat, onder meer:
“Ymere vraagt aan [appellant] wie de op de woning aangetroffen Chinese man is. [appellant] zegt dat hij de broer is van zijn masseuse. [appellant] weet niet hoe de Chinees heet, ook de voornaam weet hij niet. De zoon van [appellant] licht nog even toe: de Chinese man is de oom van zijn vriend [C] , [C] is de zoon van de masseuse. [appellant] vertelt dat de Chinese man op 15 mei bij hem op de woning was om hem te komen helpen met verven. Hij was er ongeveer drie kwartier. [appellant] is even weggegaan om verf te kopen bij de Gamma. Hij heeft de Chinese man alleen achtergelaten op zijn woning. Het kan zijn dat tijdens zijn afwezigheid er nog een vriend van de Chinese man is gekomen. Dat weet [appellant] niet met zekerheid. (...) [D] vraagt of [appellant] bij zijn vrouw woont. Ook omdat [appellant] eerder in het gesprek aangeeft dat hij niet met zijn vrouw spreekt. [appellant] geeft aan dat de sociale dienst hier ook eerder onderzoek naar heeft gedaan. Hij mag er zelfs drie dagen wonen, maar hij woont er niet. Hij komt er wel voor zijn kinderen, maar woont er niet. (...) De Chinese man zou samen met die vriend de woning gaan schilderen. [appellant] zegt nog niet met de werkzaamheden te zijn begonnen omdat hij niet weet of hij de woning kan houden. (...) Op de vraag waarom er kleding hing te drogen van de Chinese man terwijl hij pas op de woning was, geeft [appellant] aan dat het zijn kleding is. Ymere zegt dat de Chinese man heeft verteld dat het zijn kleding is. Ymere geeft ook aan dat de Chinese man heeft gezegd dat hij sinds 3 of 4 dagen op de woning was. Hetgeen Ymere in het dossier heeft, is tegenstrijdig met hetgeen [appellant] heeft verteld. (...) Wij spreken af dat er een vervolg gesprek komt op het kantoor van Ymere, waarbij de Chinese man ook aanwezig is. [appellant] kan via zijn masseuse de Chinese man contacten. (…)”
Er heeft geen vervolggesprek plaatsgevonden.
2.8.
In augustus 2014 hebben medewerkers van Ymere een onderzoek ingesteld naar de woning van de echtgenote van [appellant] . Zij hebben op 14 augustus 2014 gesproken met een buurman en een buurvrouw, die beiden verklaarden dat in de woning van de echtgenote van [appellant] al jaren een gezin woont met een man, een vrouw en drie kinderen. Volgens de buurman is er veel geluidsoverlast vanuit de woning, doordat er vaak flinke ruzie is.
2.9.
De medewerkers van Ymere hebben daarna tevens drie omwonenden van het adres van de woning gesproken. In de van deze gesprekken opgemaakte verslagen staat onder meer:
“Aande eerste bewonerdie wij spreken vragen wij wie er op [adres] woont. De huurder zegt dat er Chinezen hebben gewoond. Een man, een vrouw en een kind. Nu woont er sinds een paar weken een Surinaamse man. Huurder vertelt ook dat er ongeveer drie a vier jaar geleden een politie inval is geweest op nummer [nummer] toen er ook Chinezen woonden. (...)
Aande tweede bewonerdie wij spraken vragen wij ook wie er op [adres] woont. Deze huurder is erg terughoudend, huurder zegt de laatste paar weken af en toe een Surinaamse man met kinderen te zien. (...)
Op 4 september 2014 telefonisch gesproken meteen derde bewoneruit het betreffende trappenhuis. Deze huurder heeft op 5-8-2014 een mailbericht gestuurd naar Ymere (...) Huurder schrijft onder andere in het mailbericht: “Op nummer [nummer] hebben wij een twee jaar terug een politie inval gehad. Nog steeds is dit een ook duistere zaak daar en wonen er naar mijn inzicht illegalen mensen.” Ik vraag huurder wie er op nummer [nummer] woont. Huurder zegt dat sinds een paar maanden [appellant] er weer zelf woont. (...)”
2.10.
Bij brief van 9 september 2014 heeft (de advocaat van) Ymere [appellant] verzocht uiterlijk 17 september 2014 de huurovereenkomst op te zeggen.
2.11.
[appellant] heeft de huurovereenkomst niet opgezegd.
2.12.
De bij het bestreden vonnis bevolen ontruiming van de woning heeft inmiddels plaatsgehad.

3.Beoordeling

3.1.
Bij de inleidende dagvaarding heeft Ymere [appellant] en hen die verblijven in de woning gedagvaard tot - kort gezegd - ontruiming. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Ymere toegewezen en [appellant] (alsmede de anonieme gedaagden) - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen acht dagen na betekening van het vonnis, met machtiging van Ymere om de ontruiming zo nodig op kosten van [appellant] (en de anonieme gedaagden) zelf te doen bewerkstelligen conform het bepaalde in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv, met veroordeling van [appellant] (en de anonieme gedaagden ) in de proceskosten.
3.2.
Tegen de beslissingen van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3.
Op grond van de in het geding gebrachte stukken, waaronder het verslag van het huisbezoek van Ymere op 15 mei 2014 (zie 2.4) en de daarbij gevoegde foto’s, is het hof evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd dan wel aan derden in gebruik heeft gegeven. Tijdens het huisbezoek zijn twee mannen van Chinese afkomst aangetroffen in de woning. Een van de mannen zei [B] te heten (hierna ook: [B] ). Hij heeft verklaard tijdelijk in de woning te verblijven omdat [appellant] op vakantie was. De andere man - die blijkens de door hem getoonde verblijfsvergunning [E] (hierna ook: [E] ) heet - is aangetroffen in een slaapkamer op een beslapen bed, waar een gebruikte etenskom naast stond en een opengeslagen laptop. Gelet op deze omstandigheden en de inrichting van de woning is aannemelijk dat deze mannen daar al enige tijd verbleven, met mogelijk nog een vrouw, gezien de damesbadjas en damesslippers. Zo hing er ook wasgoed waarvan [B] zei dat het van hem was, zijn er veel Chinese goederen en accessoires aangetroffen en lagen er volle boodschappentassen. Het hof constateert dat [appellant] inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Op 7 juli 2014 heeft [appellant] verklaard dat [B] de broer of de oom van zijn masseuse was, maar noch het een noch het ander is aannemelijk geworden. Verder heeft [appellant] op 7 juli 2014 verklaard dat [B] hem op 15 mei 2014 zou helpen met het schilderen van zijn woning en dat hij [B] even alleen in de woning heeft achtergelaten om verfspullen te kopen,maar in hoger beroep komt [appellant] met een andere verklaring, inhoudende dat naast [B] ook een andere man - naar het hof begrijpt - [E] samen met een kennis van [appellant] ( [F] ) naar de woning van [appellant] is gekomen en dat [appellant] [B] en [E] in de woning heeft achtergelaten om samen met [F] verfspullen te gaan kopen. Waarom hij dit niet op 7 juli 2014 heeft verklaard, heeft [appellant] niet toegelicht. Dat hij dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening. Gelet op deze onopgehelderde inconsistenties/tegenstrijdigheden, hecht het hof meer waarde aan het verslag van Ymere dan aan de verklaringen en stukken van [appellant] . Dat de Chinese mannen slechts in de woning waren om [appellant] te helpen met schilderen acht het hof ook niet aannemelijk omdat de woning niet erop was ingericht om te worden geschilderd. Deze stond namelijk vol met spullen. [appellant] heeft in hoger beroep een verklaring van [B] en [F] overgelegd alsmede van de echtgenote van [F] , [G] (hierna [G] ). Deze verklaringen bieden geen aanknopingspunten de stellingen/verklaringen van [appellant] anders te beoordelen. De verklaring van [B] komt niet overeen met zijn eerdere verklaring tijdens het huisbezoek op 15 mei 2014. Het hof acht niet voldoende aannemelijk dat [B] , uit angst dat de medewerkers van Ymere politieagenten waren omdat hij illegaal in Nederland verblijft, heeft gelogen dat hij al enige dagen in de woning verbleef. Niet valt in te zien wat hij met deze leugen dacht te bereiken als zij politieagenten zouden zijn geweest.
Uithet verslag van het huisbezoek volgt overigens dat [B] wist dat medewerkers van de woningbouw op bezoek waren. De verklaring van [B] is ook op andere punten niet te rijmen met het verslag van het huisbezoek op 15 mei 2014. Zo verklaart [B] thans dat hij [G] heeft gebeld om hulp te vragen, terwijl uit het verslag blijkt dat [B] (tot tweemaal toe) werd gebeld. Ook de verklaringen van [F] en [G] kunnen [appellant] niet baten. De beweerdelijke betrokkenheid van [F] en [G] bij de gestelde schilderwerkzaamheden is, zoals hiervoor is overwogen, pas in hoger beroep naar voren gebracht, waar het toch voor de hand had gelegen dat [appellant] [F] en [G] al eerder, in ieder geval in zijn verklaring van 7 juli 2014, had genoemd.
3.4.
Op grond van de verklaringen van omwonenden van de woning van [appellant] en de woning van de echtgenote van [appellant] is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] niet zelf in het gehuurde woonde. Deze verklaringen maken eerder aannemelijk dat hij feitelijk bij zijn echtgenote heeft gewoond. De door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaringen van buurtbewoners doen hieraan niet af, nu die verklaringen deels afkomstig zijn van familieleden en bovendien weinig concreet erover zijn of en, zo ja, wanneer en hoe vaak zij [appellant] in zijn woning bezochten. Het aanbod van [appellant] om een getuige ( [H] ) die ter zitting in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd, in hoger beroep (nogmaals) te doen horen, wordt afgewezen omdat de onderhavige kortgedingprocedure zich niet leent voor bewijslevering. Ook de kopieën van brieven waaruit blijkt dat [appellant] op het adres van de woning post ontving, doen aan het voorgaande niet af. [appellant] heeft derhalve, tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde stelling van Ymere dat [appellant] de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd danwel aan derden in gebruik heeft gegeven, onvoldoende aangevoerd om die stelling te weerleggen.
Grief 1faalt.
3.5.
Gezien deze uitkomst is [appellant] terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld.
Grief 2faalt derhalve in zoverre. Voor het overige is grief 2 een zogenoemde veeggrief die (daarom) geen bespreking behoeft.
3.6.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op € 704,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.