Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
De huurprijs wordt voor het eerst op 1 mei 2001, en zo vervolgens jaarlijks op 1 mei aangepast overeenkomstig 4.1 t/m 4.2 van de algemene bepalingen.
3.Beoordeling
grief 1 in incidenteel appelbestrijdt GSN het oordeel van de kantonrechter dat de brief van 27 mei 2013 geen uiterste (“fatale”) termijn voor de aanvaarding inhoudt, zodat in het midden kan blijven of de creditfactuur door GSN op 3 juni 2013 of pas op 1 juli 2013 is ontvangen, omdat de aanvaarding door [appellant] van het aanbod in beide gevallen tijdig is. In haar toelichting op deze grief wijst GSN erop dat in de brieven van 22 en 27 mei 2013 niets anders aan de orde is gesteld dan het voorstel van GSN, zodat volkomen duidelijk was wat voor soort reactie binnen twee weken moest worden gegeven. Uit het feit dat GSN op 27 mei 2013 voor de tweede maal dezelfde brief zond, maar nu per aangetekende post met vetgedrukt de toegevoegde passage over de beantwoording binnen twee weken, had [appellant] behoren te begrijpen dat het aanbod van GSN aan die termijn was gebonden, aldus GSN.
principale griefbetoogt [appellant] dat dat voorstel ook betrekking had op de toekomst, in die zin dat per 1 januari 2014 de in de bijlagen genoemde huurprijs van € 2.725,03 exclusief btw per maand zou (blijven) gelden, die dan per 1 mei 2014 zou worden geïndexeerd op de in het contract bepaalde wijze. Het hof volgt hem daarin niet. Nergens in het voorstel is het jaar 2014 genoemd en zonder een dergelijke vermelding mocht [appellant] , gegeven het feit dat hij met het voorstel inzake 2013 en de jaren daarvoor al aanzienlijk werd bevoordeeld, redelijkerwijs niet erop vertrouwen dat het voorstel van GSN tevens inhield dat zij bereid was tot 2020 de te hoge huurprijs te blijven betalen. Daarop stuit de grief van [appellant] af.
grief 3 in incidenteel appeleen beroep op dwaling. Zij voert daartoe aan dat zij bij het formuleren van haar voorstel in de brieven van 22 en 27 mei 2013 van onjuiste aanvangshuren is uitgegaan door niet terug te rekenen vanaf de aanvangshuur per 1 mei 2000. GSN wijst erop dat zij een leek is op dit gebied en zich inderhaast heeft vergist. Naar het oordeel van het hof kunnen deze omstandigheden het beroep op dwaling echter niet dragen. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen onder 3.3.4 is overwogen. Onder de aldaar genoemde omstandigheden moet een dwaling als de onderhavige voor rekening van GSN als dwalende zelf blijven, waaraan niet kan afdoen dat GSN zelf niet deskundig is, nog daargelaten dat GSN zich blijkens de inhoud van de brieven in deze kennelijk heeft laten adviseren door haar accountant. Waarom er haast zou zijn geweest bij het formuleren van het voorstel is al in het geheel niet gebleken. Ook deze grief mist doel.
grief 6 in incidenteel appelbestrijdt GSN dit oordeel. GSN voert aan dat [appellant] gedurende vele jaren onjuiste, te grote, huurverhogingen heeft toegepast en vervolgens heeft geprobeerd misbruik te maken van de evident onjuiste berekeningen die GSN had gemaakt. Daarnaast beroept zij zich in hoger beroep op een nieuwe omstandigheid. Na het wijzen van het bestreden vonnis is aan het licht gekomen dat zich in de bedrijfsruimte asbest bevindt, onder meer in de vorm van het uiterst schadelijke niet hechtgebonden amosiet. Volgens GSN is de enkele aanwezigheid van dat asbest een gebrek dat grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst; [appellant] had het gehuurde voorafgaand aan de terbeschikkingstelling behoren te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest en moet instaan voor de afwezigheid daarvan. Bovendien was het asbest op de datum van het nemen van de memorie van grieven, 10 februari 2015, nog steeds niet verwijderd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van GSN na de verstrekking van een kopie van het asbestinventarisatierapport op 27 oktober 2014.