ECLI:NL:GHAMS:2015:415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
200.137.696/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en terugvordering na lekkage door onjuiste installatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] naar aanleiding van schade die is ontstaan door een lekkage in de woning van [appellante], die boven het restaurant van [geïntimeerde] is gelegen. De lekkage werd veroorzaakt door een verkeerde installatie van de douchebak in de badkamer van [appellante], waarvoor zij aansprakelijkheid erkent. [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van € 23.861,75, maar de kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. [appellante] heeft in hoger beroep gesteld dat de schade slechts € 4.356,27 bedraagt en dat een bedrag van € 20.774,88 onverschuldigd is betaald aan [geïntimeerde].

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de door [geïntimeerde] opgevoerde schade niet voldoende onderbouwd was. De schadebegroting van de schadeverzekeraar van [geïntimeerde] was vastgesteld op € 4.356,27, en [geïntimeerde] had geen contra-expertise laten uitvoeren om haar bezwaren tegen deze begroting te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de aanvullende schadecomponenten die door [geïntimeerde] waren opgevoerd, onvoldoende waren onderbouwd en dat de kantonrechter ten onrechte een hoger bedrag had toegewezen dan het door [appellante] erkende bedrag.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het een hoger bedrag dan € 4.956,27 toekende, en heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van het meerdere aan Achmea, de verzekeraar van [appellante]. De proceskosten in eerste aanleg werden gecompenseerd, en [geïntimeerde] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.137.696/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 2170788\HA EXPL 13-798
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 februari 2015
(bij vervroeging)
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Teunissen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 11 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 28 augustus 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen - kennelijk - tot het terugbetalen aan Achmea van een bedrag van € 20.774,88 met wettelijke rente vanaf 11 september 2013, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
[geïntimeerde] exploiteert een restaurant, genaamd Eethuis [X], gevestigd te Amsterdam. [appellante] bewoont de eerste etage, boven het restaurant. Als gevolg van een lekkage, veroorzaakt door een verkeerde installatie van de douchebak in de badkamer van [appellante], waarvoor [appellante] aansprakelijkheid erkent, heeft [geïntimeerde] schade geleden. Partijen verschillen van mening over de omvang van deze schade.
2.2
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld tot betaling van de door haar geleden schade ten bedrage van € 23.861,75 met rente en beslissing over de proceskosten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Achmea, voor de verzekeraar van [appellante], heeft vervolgens (kennelijk namens [appellante]) een bedrag ter grootte van € 25.131,15 betaald aan [geïntimeerde].
2.3
Met haar
griefkomt [appellante] op tegen deze beslissing van de kantonrechter. Zij betoogt, kort samengevat, dat de omvang van de schade € 4.356,27 bedraagt en dat ingevolge het bestreden vonnis een bedrag ter grootte van € 20.774,88 onverschuldigd aan [geïntimeerde] is betaald. Het hof verstaat de grief van [appellante] aldus dat zij opkomt tegen de toewijzing van de vordering voor zover deze het bedrag van € 4.356,27 te boven gaat.
2.4
Het hof stelt vast dat uit het over en weer gestelde blijkt dat [geïntimeerde] de schade heeft gemeld bij haar eigen bedrijfsschade- en inventarisverzekeraar Reaal Verzekeringen, die daarop Interlloyd Survey heeft ingeschakeld voor het vaststellen van de omvang van de schade. Laatstgenoemde heeft de schade begroot op € 4.356,27. [geïntimeerde] heeft laten weten niet akkoord te zijn met deze begroting, maar heeft geen contra-expertise laten uitvoeren. [appellante] heeft de schade gemeld bij haar aansprakelijkheidsverzekeraar Interpolis, die daarop een eigen expert heeft ingeschakeld, die op zijn beurt in overleg is getreden met Interlloyd Survey. In het door [appellante] overgelegde rapport van 12 december 2013, opgesteld door [Y] van Achmea, wordt verwezen naar de schadeberekening van Interlloyd Survey met de toevoeging dat uit wordt gegaan van de juistheid van de bedragen, onderbouwingen en verkregen toelichtingen op basis waarvan de schadeberekening is opgesteld. Uit het rapport blijkt dat [geïntimeerde] aanvullende bedragen heeft opgevoerd voor, onder meer, schade als gevolg van extra gemaakte telefoonkosten, schoonmaakkosten, kosten voor rechtsbijstand, kosten voor herstel van het plafond, elektra en schilderwerk en kosten voor een (tweede) reparatie van het rolluik. Deze kosten worden in het rapport besproken en afgewezen.
2.5
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door [geïntimeerde] geleden schade, afgezien van de hierna te bespreken buitengerechtelijke incassokosten, het door [appellante] erkende bedrag van € 4.356,27 te boven gaat. De door [geïntimeerde] opgevoerde aanvullende schadecomponenten - die door [appellante] zijn betwist - waren alle reeds onderdeel van het door Interlloyd Survey namens de eigen schadeverzekeraar van [geïntimeerde] uitgevoerde schadeonderzoek. Weliswaar was [geïntimeerde] niet akkoord met de opgestelde schadebegroting, maar haar bezwaren heeft zij toen niet concreet onderbouwd en bovendien heeft zij geen contra-expertise laten uitvoeren. Daar komt bij dat het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen om in deze procedure in hoger beroep de door haar gestelde aanvullende schade, die grotendeels reeds in het genoemde rapport is weerlegd als onvoldoende onderbouwd, te concretiseren, hetgeen zij heeft nagelaten. De gestelde telefoonkosten heeft [geïntimeerde] in het geheel niet met stukken onderbouwd en ten aanzien van de kosten voor schilderwerkzaamheden en werkzaamheden aan het plafond en elektra heeft zij ten onrechte volstaan met het overleggen van een niet door haar ondertekende offerte. Ten aanzien van de schade aan voorraden en schoonmaakkosten verwijst [geïntimeerde] slechts naar een (eerder aan de schadeverzekeraar overgelegd) overzicht van haar gemachtigde waarin weliswaar bedragen worden genoemd maar waarin de onderbouwing daarvan ontbreekt.
Het hof stelt voorts vast dat er voor schade aan de vrieskist reeds € 900,- is vergoed en voor de reparatie aan het rolluik € 211,75. Dat het rolluik, zoals [geïntimeerde] betoogt, voor een tweede keer moest worden gerepareerd als gevolg van de lekkage is niet aannemelijk geworden en wordt ook in hoger beroep door [geïntimeerde] niet nader toegelicht of onderbouwd. Verder betoogt [geïntimeerde] dat zij meer schade heeft geleden vanwege gederfde inkomsten dan door [appellante] is erkend. Dit heeft zij echter niet aannemelijk weten te maken met de door haar in appel overgelegde stukken.
2.6.
Alleen voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand ziet het hof – anders dan [appellante] wenst - aanleiding een bedrag van € 600,- toe te wijzen conform het rapport Voorwerk II, uitgaande van een hoofdsom van € 4.356,27. [geïntimeerde] heeft immers, naar oordeel van het hof, genoegzaam aannemelijk gemaakt dat haar gemachtigde ter verkrijging van voldoening buiten rechte werkzaamheden heeft moeten verrichten die voor vergoeding in aanmerking komen, nu [appellante] het door haar verschuldigde pas ingevolge het bestreden vonnis heeft betaald.
2.7.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de kantonrechter ten onrechte een hoger bedrag dan (€ 4.356,27 plus € 600,- is ) € 4.956,27, met rente, heeft toegewezen, reden waarom het bestreden vonnis in zoverre zal worden vernietigd, dat meerdere alsnog zal worden afgewezen en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van dat meerdere aan Achmea. Het hof ziet aanleiding de proceskosten in eerste aanleg te compenseren, omdat partijen in die instantie over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld. [geïntimeerde] zal, als de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij in hoofdsom een groter bedrag is toegewezen dan € 4.956,27, met wettelijke rente vanaf 3 juli 2013 en voor zover [appellante] daarbij in de proceskosten is verwezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het door [geïntimeerde] meer gevorderde af;
compenseert de kosten in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Achmea (namens [appellante]) van al hetgeen Achmea (namens [appellante]) haar meer heeft betaald dan uit het voorgaande voortvloeit, met wettelijke rente daarover vanaf 11 september 2013 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 775,82,- aan verschotten en € 632,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.