ECLI:NL:GHAMS:2015:48

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
200.159.301-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet aan de voorwaarden voldeden, onder andere vanwege een CJIB-schuld die op naam van [appellant] stond. Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met hun persoonlijke omstandigheden, zoals werkloosheid en de gevolgen van loonbeslag, wat heeft geleid tot hun huidige financiële situatie.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 januari 2015 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, ondersteund door hun advocaat mr. J.C.R. de Lyon en een tolk. Het hof heeft de stukken van de rechtbank en de aanvullende documenten van appellanten bestudeerd. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van [appellante] heeft afgewezen op basis van de CJIB-schuld, aangezien deze schuld niet op haar naam staat en inmiddels is voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat er geen andere schulden zijn die aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan.

Het hof concludeert dat appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in staat zijn om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Gezien hun stabiele financiële situatie en de inspanningen die zij hebben geleverd om hun leven weer op de rit te krijgen, heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.159.301/01
rekestnummers rechtbank Amsterdam : C/13/572107/FT RK 14/2001 en C/13/572108/FT RK 14/2002
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 januari 2015
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat:
mr. J.C.R. de Lyonte Amsterdam .

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [appellanten] genoemd dan wel ieder afzonderlijk [appellant] en [appellante] .
[appellanten] zijn bij per fax op 11 november 2014 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2014, waarbij het verzoek van [appellanten] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 6 januari 2015. Bij die behandeling zijn [appellanten] verschenen, vergezeld van hun beschermingsbewindvoerder, [x] , en bijgestaan door mr. De Lyon voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Ter zitting zijn [appellanten] tevens bijgestaan door M.A.A. Priem , tolk in de Turkse taal .
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [appellanten] op 5 januari 2015 nader overgelegde stukken. [appellanten] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellanten] hebben in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe hebben [appellanten] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft bij haar beoordeling om [appellanten] niet toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling onvoldoende acht geslagen op hun persoonlijke omstandigheden, althans deze persoonlijke omstandigheden onvoldoende laten meewegen in haar beoordeling. Nadat [appellante] werkloos was geworden, waren [appellanten] niet meer in staat hun lasten te voldoen. Op het loon van [appellant] werd beslag gelegd, waarna de woning van [appellanten] moest worden verkocht en [appellanten] dakloos zijn geworden. Door het gelegde loonbeslag was [appellant] niet meer in staat de verzekering van de op zijn naam staande auto, die hij nodig had voor woon-werkverkeer, tijdig te betalen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft toen boetes opgelegd, waarvan de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze niet te goeder trouw zijn ontstaan en aan toelating van [appellanten] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staan. Nu de boetes verband houden met een op naam van [appellant] staande auto, kan het laten ontstaan van deze boetes niet aan [appellante] worden toegerekend, zodat het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet op deze grond had mogen worden afgewezen. Thans zijn de boetes evenwel voldaan, ten bewijze waarvan [appellanten] verwijzen naar de door hen bij brief van 5 januari 2015 overgelegde betalingsbewijzen. Bovendien is
[appellant] niet meer in het bezit van een auto, maar reist hij met het openbaar vervoer naar zijn werk. Door de kantonrechter zijn [appellanten] op 17 juni 2013 onder beschermingsbewind gesteld, waarna er geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan. [appellant] heeft een vaste dienstbetrekking als beveiliger en ook [appellante] is gemotiveerd een fulltime betaalde dienstbetrekking te aanvaarden. Verder beschikken [appellanten] thans over een sociale huurwoning en proberen zij op hun schulden af te lossen met hulp van vrienden en familie. Er is sprake van een stabiele financiële en sociale situatie, aldus steeds [appellanten]
2.2
Het hof oordeelt als volgt. Het betoog van mr. De Lyon dat de rechtbank ten onrechte ook het verzoek van [appellante] heeft afgewezen vanwege het bestaan van een CJIB-schuld, slaagt. Immers, uit de stukken blijkt dat de CJIB-schuld op naam van [appellant] staat en dat op naam van [appellante] geen schuld aan het CJIB openstaat. Gelet op de individuele toets die bij de beoordeling van de goeder trouw moet worden aangelegd had de rechtbank zonder nadere motivering, die ontbreekt, het verzoek van [appellante] niet mogen afwijzen vanwege het enkel bestaan van de op naam van [appellant] gestelde CJIB-schuld. De omstandigheid dat [appellanten] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd doet daar niet aan af. Thans in hoger beroep is naar aanleiding van de door [appellanten] bij brief van 5 januari 2015 overgelegde betalingsbewijzen en de daarbij ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting gebleken dat de schuld aan het CJIB, die blijkens het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg per 28 oktober 2014 € 2.128,50,= bedroeg en naar het oordeel van de rechtbank aan toelating van [appellanten] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staat, voldaan. Daarnaast constateert het hof dat blijkens de verklaring ex artikel 285, eerste lid aanhef en onder e, Faillissementswet (Fw) niet is gebleken van overige schulden die op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staan. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat [appellanten] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat [appellanten] ondanks alle tegenslagen hun best hebben gedaan hun leven weer op de rit te krijgen en verantwoordelijkheid hebben genomen door zich per juni 2013 onder beschermingsbewind te laten stellen, waarna zij geen nieuwe schulden meer hebben laten ontstaan. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat [appellanten] alle medewerking verlenen en hem voldoende informeren. Bovendien heeft [appellant] reeds 15 jaar een vast fulltime dienstverband en heeft [appellante] zich ter zitting in hoger beroep bereid getoond een fulltime betaalde dienstbetrekking te verkrijgen. [appellanten] hebben aangeven gemotiveerd te zijn aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen en daartoe ook in staat te zijn. Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat [appellanten] de kans moet worden geboden hun schulden te saneren.
2.3
Het voorgaande brengt mee dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en het toelatingsverzoek alsnog zal toewijzen.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- verklaart op [appellanten] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam om te worden voortgezet met inachtneming van hetgeen in dit arrest is beslist.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.Q. Klomp, A.S. Arnold en M.L.D. Akkaya en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.