In deze zaak heeft klager op 3 oktober 2014 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam van 4 september 2014. Klager verwijt de notaris dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het passeren van verschillende akten, waaronder een akte van levering en een rectificatieakte. De kamer heeft klager in de meeste klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel 4 ongegrond verklaard. Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1, 2 en 4 tot en met 6, terwijl klachtonderdeel 3 ongegrond is verklaard.
De zaak is behandeld op een openbare zitting op 17 september 2015, waar klager en de notaris, vergezeld van hun gemachtigden, aanwezig waren. Klager heeft een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters, maar dit verzoek is door de wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer, waartegen geen bezwaar is gemaakt door de partijen. De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klachten van klager, waarbij hij onder andere aanvoert dat klager misbruik maakt van procesrecht door dezelfde klachten bij verschillende kamers in te dienen.
Het hof heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de klachten is gaan lopen vanaf het moment dat klager bekend was met het handelen van de notaris, en dat klager in de meeste klachtonderdelen niet-ontvankelijk is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.