ECLI:NL:GHAMS:2016:3066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
200.149.948/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van schadeloosstelling na onteigening door de Provincie Zuid-Holland

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenarrest van 10 maart 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2016 uitspraak gedaan over de schadeloosstelling voor onteigening door de Provincie Zuid-Holland. De Provincie was eiseres in eerste aanleg en had een geschil met twee geïntimeerden, die in eerste aanleg gedaagden waren. Na een deskundigenonderzoek en pleidooi op 28 juni 2016, zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de schadeloosstelling. De Provincie zal €15,- per vierkante meter betalen voor het onteigende, en voor de overhoek een vergoeding van €9,50 per vierkante meter. Daarnaast is overeengekomen dat de Provincie een rentevergoeding van 2,5% op jaarbasis zal betalen over het verschil tussen het eerder betaalde voorschot en het nieuwe bedrag. De totale schadeloosstelling is vastgesteld op €451.425,-, gebaseerd op de overeengekomen prijs per vierkante meter vermenigvuldigd met de oppervlakte van het onteigende. Het hof heeft ook de kosten van de door het hof benoemde deskundigen, tot op heden begroot op €27.263,68, voor rekening van de Provincie gesteld. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.149.948/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 juli 2016
inzake
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelend te Den Haag,
eiseres in eerste aanleg,
advocaat: mr. J.S. Procee te Den Haag,
tegen

1.[geïntimeerde],

2. [geïntimeerde],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagden in eerste aanleg,
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh te Den Haag.

1.Het verdere verloop van het geding na verwijzing door de Hoge Raad

De partijen worden hierna (ook) de Provincie en de [geïntimeerden] genoemd.
Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 10 maart 2015. Bij dit arrest heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen en deskundigen benoemd.
Namens partijen zijn aan de deskundigen brieven verzonden, waarvan het hof kopieën heeft ontvangen.
De deskundigen hebben op 30 september 2015 een ontwerpadvies aan partijen toegezonden. Beide partijen hebben daarop schriftelijk gereageerd, van welke reacties het hof kopieën heeft ontvangen.
De deskundigen hebben vervolgens op 24 maart 2016 hun advies aan het hof uitgebracht.
De deskundigen hebben het hof een opgave van hun kosten gedaan. Door de [geïntimeerden] is opgave gedaan van de door hen gemaakte kosten van deskundige en rechtskundige bijstand.
Op 28 juni 2016 heeft pleidooi plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Partijen zijn bij pleidooi tot overeenstemming gekomen over de zaak.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het geschil tussen partijen betreft een onteigening. De bij pleidooi tussen partijen bereikte overeenstemming over de zaak is in het proces-verbaal van het pleidooi vastgelegd als volgt:
“Partijen komen ter beëindiging van hun geschil, bij dit hof aanhangig onder bovenvermeld zaaknummer het volgende overeen:
1. De Provincie betaalt voor het onteigende €15,- per vierkante meter.
2. Voor hetgeen partijen hebben aangeduid als de “overhoek” betaalt de Provincie aan de Onteigenden een vergoeding voor waardevermindering van €9,50 per vierkante meter.
3. Over het verschil tussen het eerder betaalde voorschot en het op basis van deze afspraken te betalen bedrag voor het onteigende en voor de waardevermindering van de overhoek zal de Provincie aan de Onteigenden een rentevergoeding betalen van 2,5% op jaarbasis.
4. De Provincie gaat akkoord met de kosten zoals die door de deskundigen en door de Onteigenden zijn opgevoerd, met dien verstande dat op de vergoeding voor de werkzaamheden van mr. Verhaegh tien uur in mindering wordt gebracht. Voor zover de Provincie dit nog niet gedaan heeft, zullen de nog openstaande kosten van eerdere veroordelingen in deze zaak worden betaald.
5. Partijen vragen het hof om in een arrest de schadeloosstelling vast te stellen op basis van de hierboven weergegeven afspraken.”
2.2.
Gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming en het krachtens die overeenstemming gedane verzoek daartoe, zal het hof arrest wijzen en daarbij de schadeloosstelling voor het onteigende vaststellen op € 451.425,- zijnde de overeengekomen prijs per vierkante meter (€ 15,-) vermenigvuldigd met de oppervlakte van het onteigende (30.095 m2).
2.3.
Partijen hebben ten overstaan van het hof de in het proces-verbaal vastgelegde en hierboven weergegeven overeenkomst gesloten over de overhoek, rente en de door de [geïntimeerden] gemaakte kosten van deskundige en rechtskundige bijstand, zodat daarvoor geen veroordeling wordt opgenomen.
2.4.
Ter zitting hebben partijen voorts ingestemd met de hoogte van de kosten die door de door het hof ingeschakelde deskundigen zijn opgegeven. Omdat de deskundigen geen partij zijn bij de tussen partijen gesloten overeenkomst, zal in het dictum veroordeling van de Provincie tot betaling van die kosten worden opgenomen. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de Provincie zich ter zitting ook bereid heeft verklaard de kosten van de deskundigen, die gemaakt zijn na hun opgave, te vergoeden.

3.Beslissing

Het hof:
stelt de schadeloosstelling voor de [geïntimeerden] ter zake van de onteigening waarover de rechtbank ’s-Gravenhage bij vonnis van 22 februari 2006 uitspraak heeft gedaan vast op € 451.425,-;
veroordeelt de Provincie in de kosten van de door het hof benoemde deskundigen, tot op heden begroot op € 27.263,68.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, R.J.M. Smit en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.