ECLI:NL:GHAMS:2016:4069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
200.188.241/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in notariële klachtprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat. Klaagster had op 22 maart 2016 een beroepschrift ingediend met betrekking tot een eerdere beslissing van de kamer van 18 januari 2016, waarin de klacht van klaagster tegen de notarissen deels gegrond en deels ongegrond was verklaard. De kamer had de notarissen een waarschuwing opgelegd. Klaagster stelde dat zij tijdig hoger beroep had ingesteld, maar het hof oordeelde dat het beroepschrift niet binnen de vereiste termijn was ontvangen. De termijn voor het indienen van het hoger beroep eindigde op 17 februari 2016, maar het hof ontving het beroepschrift pas op 22 maart 2016. Klaagster had een printscreen overgelegd als bewijs dat zij op 15 februari 2016 had gepost, maar het hof oordeelde dat dit geen direct bewijs opleverde dat de brief daadwerkelijk was verzonden. Het hof benadrukte dat de wijze van postbezorging voor risico van de verzender is. Aangezien klaagster niet tijdig hoger beroep had ingesteld, verklaarde het hof haar niet ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.188.241/01 NOT
nummers eerste aanleg : AL/2015/117,118 en 119
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 oktober 2016
inzake
[naam] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
1. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
gemachtigde: mr. C.J. Bungay, advocaat te Yde,
2. [naam] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
3. [naam] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Op 22 maart 2016 is een ‘beroepschrift, aanvullende gronden’ met bijlagen van appellante (hierna: klaagster) bij het hof ingekomen met betrekking tot de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 18 januari 2016 (ECLI:NL:TNORARL:2016:36). De kamer heeft in deze beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerden (hierna tezamen te noemen: de notarissen) op twee onderdelen ongegrond en op twee onderdelen gegrond verklaard en aan de notarissen de maatregel van waarschuwing opgelegd
.
1.2.
Van klaagster zijn op 11 april 2016 en 19 april 2016 een tweetal faxen met bijlagen ontvangen.
1.3.
Van de notarissen zijn op 19 april 2016 en op 25 mei 2016 verweerschriften (met bijlagen) ontvangen.
1.4.
Op 11 augustus 2016 en 12 augustus 2016 zijn van klaagster e-mails (met bijlage) ontvangen.
1.5.
Op 15 september 2016 heeft het hof de zaak buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep

3.1.
Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de kamer van 18 januari 2016 als bijlage bij een aangetekende brief van het secretariaat van de kamer van diezelfde datum toegestuurd.
3.2.
Ingevolge artikel 107 lid 1 van de Wet op het notarisambt diende het hoger beroep binnen dertig dagen na de dag van verzending van de onder 3.1. bedoelde brief te zijn ingesteld. De beroepstermijn eindigde dus op 17 februari 2016. Klaagster diende ervoor te zorgen dat haar beroepschrift binnen die termijn was ontvangen door het hof. Het hof heeft binnen die termijn geen beroepschrift van klaagster ontvangen. Pas op 22 maart 2016 is van klaagster een ‘beroepschrift, aanvullende gronden’ ontvangen.
3.3.
Klaagster heeft aangevoerd dat zij bij brief van 15 februari 2016, dus tijdig, hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de kamer van 18 januari 2016. Klaagster heeft bij de onder 1.2. bedoelde fax van 19 april 2016 een printscreen overgelegd. Uit die printscreen blijkt volgens klaagster dat de door haar bedoelde brief van 15 februari 2016 op 14 februari 2016 is gemaakt en gewijzigd en op diezelfde dag voor het laatst is geopend. Volgens klaagster is het logisch dat het stuk vervolgens de volgende dag (maandag 15 februari 2016) is gepost. Dit poststuk moet daarna (bij de afhandeling door PostNL) zijn zoekgeraakt, aldus klaagster.
3.4.
Naar het oordeel van het hof levert de door klaagster overgelegde printscreen geen direct bewijs op dat de door klaagster bedoelde brief van 15 februari 2016 daadwerkelijk aan het hof is gezonden. Verder is de wijze waarop en wanneer post wordt bezorgd voor risico van de verzender, in dit geval van klaagster. Dat de door klaagster bedoelde brief naar haar zeggen moet zijn zoekgeraakt nadat deze brief is gepost, heeft voor haar rekening te komen. Dit leidt tot de conclusie dat klaagster niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de kamer van 18 januari 2016 en zij dus niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
3.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 januari 2016.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, J.H. Lieber en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016 door de rolraadsheer.