Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Verder verloop van het geding
2.De feiten
3.Verdere beoordeling
grief Ibetoogt de bewindvoerder dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [appellant] op grond van de huurovereenkomst zelf de verantwoordelijkheid had voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor het uitoefenen van zijn bedrijf. De bewindvoerder voert daartoe aan dat Ymere en [appellant] hadden afgesproken dat Ymere voor de benodigde vergunningen zou zorgen en dat dit is bevestigd in de huuraanbieding van 12 januari 2013. Zij heeft daarbij naar die huuraanbieding verwezen en deze overgelegd.
Grief IIIhoudt hiermee verband en houdt in dat het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat Ymere bij het alsnog verkrijgen van de vergunning niet heeft geholpen niet onrechtmatig is, onjuist is. Daartoe wordt aangevoerd dat Ymere aangeboden had dat te regelen, maar mogelijk zelfs de hand heeft gehad in het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen door [appellant] . Deze stelling is echter betwist en op geen enkele manier onderbouwd. Ook die grief faalt.
grief IIheeft de bewindvoerder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de stelling dat de problemen met de staat van oplevering geheel aan Ymere te wijten waren, onvoldoende heeft onderbouwd. Net als in eerste aanleg is echter ook in hoger beroep niet onderbouwd dat de problemen die er in september en oktober 2013 rondom de oplevering zijn geweest geheel aan Ymere zijn toe te rekenen, waarbij ook van belang is dat Ymere bereid was mee te werken aan een oplossing, maar dat dit werd doorkruist door de mededeling van het Stadsdeel dat zij voornemens was de exploitatievergunning te weigeren. Weliswaar voert de bewindvoerder aan dat diverse bedrijven hun opdrachten niet konden uitvoeren omdat er geen afzuiginstallatie aanwezig was en dat pas op 27 november 2013 de vergunning verstrekt is om deze installatie op het dak te plaatsen, maar dit is, mede in het licht van het verweer van Ymere dat [appellant] de voor de aansluiting benodigde en gevraagde gegevens niet had overgelegd en zelf zijn plannen voor de indeling van de keuken tussentijds heeft gewijzigd, onvoldoende toegelicht.
grief IVwordt betoogd dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de vordering tot betaling van schadevergoeding voor kosten die gemoeid zijn geweest met de ontruiming en de opslag van de inventaris, op te maken bij staat. Deze grief is echter niet van een toelichting voorzien en niet valt in te zien waarom het oordeel van de rechtbank op dit punt onjuist is. Dit geldt te meer omdat [appellant] geen (slagende) grief heeft gericht tegen de in het bestreden vonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst. De grief faalt.
grief Vmoet daarom falen.