ECLI:NL:GHAMS:2016:4192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
200.180.712/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de overname van een winkel met bedrog of misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van AT&C International V.O.F. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. AT&C heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter verklaart dat een overeenkomst van 26 maart 2013 nietig is, subsidiair dat deze overeenkomst wordt vernietigd. De overeenkomst betreft een huurovereenkomst voor een winkelruimte en een bijbehorende 'Letter of Intent' voor de overname van de winkel. AT&C stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog of misbruik van omstandigheden en heeft terugbetaling van een bedrag van € 75.000 gevorderd op grond van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter heeft de vordering van AT&C afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. In hoger beroep heeft AT&C grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de overeenkomst nietig is en dat er geen sprake is van bedrog of ongerechtvaardigde verrijking. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt AT&C in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.180.712/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3806818 CV EXPL 15-2133
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 oktober 2016
(bij vervroeging)
inzake

1.AT&C INTERNATIONAL V.O.F.,

gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
2.
[appellant sub 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
3.
[appellant sub 3],
wonend te [woonplaats 1] ,
4.
[appellant sub 4],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten in het principale appel,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidentele appel,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam,
tegen

1.de vennootschap onder firma SUN LOVER’S CASUAL,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden in het principale appel,
appellanten in het voorwaardelijk incidentele appel,
advocaat: mr. J.R.P.M. Scheepers te Roermond.
Partijen worden hierna (in enkelvoud) AT&C en [geïntimeerde sub 2] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

AT&C is bij dagvaarding van 14 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank (het hof leest:) Amsterdam van 14 juli 2015, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen AT&C als eiseres en [geïntimeerde sub 2] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van het hof van 4 oktober 2016 doen bepleiten, beide door hun voornoemde advocaat aan de hand van pleitnotities die zij in het geding hebben gebracht. Tevens is aan AT&C akte verleend van het in het geding brengen van aanvullende producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
AT&C heeft in het principale appel geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, primair voor recht zal verklaren dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 26 maart 2013 nietig is, subsidiair die overeenkomst zal vernietigen en in beide gevallen [geïntimeerde sub 2] zal veroordelen aan AT&C een bedrag van € 75.000,= te voldoen, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten.
[geïntimeerde sub 2] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in het principale appel het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en in het incidentele appel AT&C in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren althans de oorspronkelijke vorderingen van AT&C zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 2] heeft in het principale en incidentele appel bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) AT&C – waarvan appellanten in principaal appel onder 2 tot en met 4 de beherende vennoten zijn – is op 11 april 2013 een huurovereenkomst aangegaan met [A] (verder: [A] ) betreffende de winkelruimte aan de [adres] , ingaande op 1 mei 2013, voor een huurtermijn van tien jaar.
(ii) Op 26 maart 2013 heet AT&C een zogenoemde ‘Letter of Intent’ ondertekend (verder: de overeenkomst). Daarin staat zij vermeld als ‘Party 1’. Als ‘Party 2’ staat vermeld, voor zover leesbaar, ‘ [X] ’. In het betreffende stuk wordt onder meer verklaard dat partijen exclusieve onderhandelingen hebben geopend met betrekking tot de overname van de winkel aan de [adres] . Voorts wordt daarin verklaard dat ‘Party 1’ instemt met vooruitbetaling van een bedrag van € 10.000,= in contanten aan ‘Party 2’ ter verzekering van de overeengekomen exclusiviteit en dat ‘Party 1’ eind april 2013 een bedrag van € 65.000,= zal betalen aan ‘Party 2’.
(iii) AT&C heeft de onder (ii) genoemde bedragen betaald aan [geïntimeerde sub 2] .
(iv) AT&C heeft in het gehuurde een winkel in souvenirs uit Birma geëxploiteerd.
( v) De onder (i) genoemde huurovereenkomst tussen AT&C en [A] is met ingang van 1 december 2013 geëindigd.
3.2.
AT&C heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair voor recht zal verklaren dat de overeenkomst nietig is, subsidiair de overeenkomst zal vernietigen en in beide gevallen [geïntimeerde sub 2] zal veroordelen aan AT&C een bedrag van € 75.000,= te voldoen, met beslissing over de proceskosten, inclusief wettelijke rente. Zij heeft daartoe, kort gezegd, gesteld dat de overeenkomst enkel betrekking heeft op sleutelgeld, dat het daarin vervatte overnamebeding nietig is op grond van artikel 7:264 BW en dat de overeenkomst is tot stand gekomen door middel van bedrog of misbruik van omstandigheden. AT&C heeft terugbetaling van het door haar aan [geïntimeerde sub 2] betaalde bedrag gevorderd, primair op grond van onverschuldigde betaling en subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking. [geïntimeerde sub 2] heeft tegen de vordering van AT&C verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort gezegd en voor zover relevant, als volgt overwogen. Er moet van worden uitgegaan dat niet [X] , maar [geïntimeerde sub 2] , de wederpartij is van AT&C bij de overeenkomst. Het beroep van AT&C op artikel 7:264 BW moet worden verworpen, nu die bepaling uitsluitend van toepassing is op huur van woonruimte. Met betrekking tot het beroep dat AT&C doet op bedrog dan wel misbruik van omstandigheden zijn de volgende omstandigheden van belang. De overeenkomst is opgesteld op briefpapier van AT&C. Uit een aantal feiten kan worden afgeleid dat de overeenkomst is opgesteld door AT&C zelf. Zowel de inhoud als de formulering van de bedingen in de overeenkomst maken een professionele indruk. Feit van algemene bekendheid is dat tussen vertrekkende en opvolgende huurders van winkelruimte nogal eens overnamesommen worden overeengekomen, zodat een daartoe strekkende mededeling van [geïntimeerde sub 2] niet als misleidend kan worden aangemerkt. AT&C heeft haar stellingen ten aanzien van bedrog en misbruik van omstandigheden onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is geweest van opzettelijk onjuiste mededelingen, het opzettelijk verzwijgen van essentiële informatie, het toepassen van een kunstgreep of van bijzondere omstandigheden aan de zijde van AT&C die [geïntimeerde sub 2] hadden moeten weerhouden om de overeenkomst aan te gaan. Voor zover de vordering van AT&C is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, is deze niet toewijsbaar, reeds omdat uit het voorgaande volgt dat AT&C onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door het betalen van de overnamesom is verarmd. Daar stond immers een op geld waardeerbare tegenprestatie in de vorm van de overdracht van goodwill (de mogelijkheid om in de betreffende winkel een bedrijf te exploiteren) tegenover. Voorts blijkt niet op grond waarvan een eventuele verrijking van [geïntimeerde sub 2] ongerechtvaardigd zou zijn. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter de vordering van AT&C afgewezen en AT&C veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.4.
Het hof stelt vast dat AT&C in hoger beroep opkomt tegen het vonnis van de kantonrechter met een achttal grieven, genummerd 1,2, 3, 4, 6, 8, 9 en 10. Ook stelt het hof vast dat AT&C bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat zij zich beroept op bedrog, misbruik van omstandigheden en de (in artikel 6:248 lid 2 BW bedoelde) beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, terwijl zij daarnaast een beroep doet op ongerechtvaardigde verrijking. Voorts overweegt het hof dat AT&C niet expliciet heeft gegriefd tegen de verwerping door de kantonrechter van haar beroep op artikel 7:264 BW, maar dat, voor zover in haar vierde grief (mede) een impliciete grief moet worden gelezen tegen rechtsoverweging 9 uit het bestreden vonnis, het hof AT&C daarin niet kan volgen, omdat deze wetsbepaling – zoals ook de kantonrechter heeft overwogen – uitsluitend van toepassing is op de huur van woonruimte en bovendien AT&C en [geïntimeerde sub 2] niet – wat wel is vereist voor een beroep op die bepaling – tot elkaar in relatie staan als huurder tegenover verhuurder.
3.5.
AT&C bestrijdt met
grief 1 tot en met grief 4,
grief 6,
grief 8en
grief 9het eindoordeel – alsmede de daaraan voorafgaande motivering – van de kantonrechter met betrekking tot het door haar gedane beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden, te weten dat AT&C haar stellingen ten aanzien van bedrog en misbruik van omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is geweest van opzettelijk onjuiste mededelingen, het opzettelijk verzwijgen van essentiële informatie, het toepassen van een kunstgreep of van bijzondere omstandigheden aan de zijde van AT&C die [geïntimeerde sub 2] hadden moeten weerhouden om de overeenkomst aan te gaan. Het hof overweegt hieromtrent allereerst dat het de desbetreffende overwegingen (11 tot en met 19) uit het vonnis van de kantonrechter onderschrijft en tot de zijne maakt. Deze overwegingen worden, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde sub 2] ter zake, door AT&C onvoldoende concreet en onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daaraan voegt het hof ten aanzien van de afzonderlijke grieven nog het volgende toe. Met betrekking tot
grief 1geldt dat AT&C niet heeft gesteld dat de persoonlijke omstandigheden waarop zij een beroep doet, voor [geïntimeerde sub 2] kenbaar waren, terwijl zij haar stellingen omtrent “het onder één hoedje spelen van stromannen” – welke stelling ook in
grief 6aan de orde komt – op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd en bovendien geen bewijsaanbod heeft gedaan. Een en ander geldt eveneens voor wat AT&C in de toelichting op haar
grief 2,
grief 3en
grief 4naar voren brengt. Met betrekking tot (de toelichting op)
grief 4overweegt het hof bovendien dat AT&C kennelijk wel degelijk wist wat goodwill is en dat, voor zover AT&C zich hier beklaagt over het handelen van [A] , haar betoog voor het onderhavige geding niet relevant is. Voor zover AT&C met
grief 6stelt dat de kantonrechter ‘louter en alleen’ op basis van de door [B] (de zoon van [C] ) opgestelde brief op AT&C-papier concludeert dat AT&C een professionele onderneming is, mist haar betoog feitelijke grondslag, omdat de kantonrechter voor dat oordeel mede heeft verwezen naar de in de Engelse taal gestelde tekst van de overeenkomst en de daarin vermelde gegevens, naar de formulering en naar de inhoud van de bedingen (rechtsoverweging 12). De eindconclusie is dat de voornoemde grieven alle falen.
3.6.
Voor zover AT&C een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, geldt eveneens dat AT&C, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde sub 2] op dit punt, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit de conclusie kan worden getrokken dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde sub 2] zich jegens AT&C op haar recht op betaling van het in de overeenkomst bepaalde (totaal)bedrag van € 75.000,= beroept.
3.7.
Voor zover AT&C zich ten slotte beroept op ongerechtvaardigde verrijking komt haar klacht over het oordeel van de kantonrechter op dit punt, kort gezegd, erop neer dat de goodwill waarvoor zij op grond van de overeenkomst heeft betaald niet het rendement heeft opgeleverd dat zij ervan verwachtte en dat [geïntimeerde sub 2] (ten onrechte) heeft verzwegen dat de [adres] productafhankelijk is. Dat dit laatste het geval zou zijn, heeft AT&C echter, gelet op de betwisting daarvan door [geïntimeerde sub 2] , op geen enkele wijze onderbouwd. De enkele omstandigheid dat AT&C teleurgesteld is over het rendement van de goodwill is een omstandigheid die niet aan [geïntimeerde sub 2] valt toe te rekenen en kan geen afbreuk doen aan het oordeel van de kantonrechter op dit punt (rechtsoverweging 20), dat het hof onderschrijft en tot het zijne maakt. Ook
grief 10is tevergeefs voorgesteld.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het principale appel faalt, dat het voorwaardelijk incidentele appel derhalve geen bespreking behoeft en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. AT&C zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in het principale appel.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtig het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt AT&C in de proceskosten van het geding in het principale appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde sub 2] gevallen, op € 1.937,= aan verschotten en op € 4.893,= aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016 door de rolraadsheer.