Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.AT&C INTERNATIONAL V.O.F.,
[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
1.de vennootschap onder firma SUN LOVER’S CASUAL,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1 tot en met grief 4,
grief 6,
grief 8en
grief 9het eindoordeel – alsmede de daaraan voorafgaande motivering – van de kantonrechter met betrekking tot het door haar gedane beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden, te weten dat AT&C haar stellingen ten aanzien van bedrog en misbruik van omstandigheden onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is geweest van opzettelijk onjuiste mededelingen, het opzettelijk verzwijgen van essentiële informatie, het toepassen van een kunstgreep of van bijzondere omstandigheden aan de zijde van AT&C die [geïntimeerde sub 2] hadden moeten weerhouden om de overeenkomst aan te gaan. Het hof overweegt hieromtrent allereerst dat het de desbetreffende overwegingen (11 tot en met 19) uit het vonnis van de kantonrechter onderschrijft en tot de zijne maakt. Deze overwegingen worden, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde sub 2] ter zake, door AT&C onvoldoende concreet en onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daaraan voegt het hof ten aanzien van de afzonderlijke grieven nog het volgende toe. Met betrekking tot
grief 1geldt dat AT&C niet heeft gesteld dat de persoonlijke omstandigheden waarop zij een beroep doet, voor [geïntimeerde sub 2] kenbaar waren, terwijl zij haar stellingen omtrent “het onder één hoedje spelen van stromannen” – welke stelling ook in
grief 6aan de orde komt – op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd en bovendien geen bewijsaanbod heeft gedaan. Een en ander geldt eveneens voor wat AT&C in de toelichting op haar
grief 2,
grief 3en
grief 4naar voren brengt. Met betrekking tot (de toelichting op)
grief 4overweegt het hof bovendien dat AT&C kennelijk wel degelijk wist wat goodwill is en dat, voor zover AT&C zich hier beklaagt over het handelen van [A] , haar betoog voor het onderhavige geding niet relevant is. Voor zover AT&C met
grief 6stelt dat de kantonrechter ‘louter en alleen’ op basis van de door [B] (de zoon van [C] ) opgestelde brief op AT&C-papier concludeert dat AT&C een professionele onderneming is, mist haar betoog feitelijke grondslag, omdat de kantonrechter voor dat oordeel mede heeft verwezen naar de in de Engelse taal gestelde tekst van de overeenkomst en de daarin vermelde gegevens, naar de formulering en naar de inhoud van de bedingen (rechtsoverweging 12). De eindconclusie is dat de voornoemde grieven alle falen.
grief 10is tevergeefs voorgesteld.