4.1.De rechtbank heeft het volgende overwogen: (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
1. Op 17 juli 2015 om 20:31 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat de auto van eiseres met kenteken [kenteken] op de locatie [adres] ter hoogte van nummer [nummer] in [plaats] geparkeerd stond en bij controle was gebleken dat geen geldig parkeerbewijs voor de auto was geregistreerd.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. In bezwaar heeft eiseres een bankafschrijving overgelegd, waaruit blijkt dat op 17 juli 2015 om 19:06 uur parkeerbelasting is betaald bij een betaalautomaat.
3. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Hierbij heeft verweerder overwogen dat uit de digitale parkeerrechtendatabase blijkt dat de gegevens van het aangemelde kenteken op één of meer posities afwijkend zijn van het kenteken van het voertuig waarmee is geparkeerd. De naheffingsaanslag is vernietigd, omdat is gebleken dat dit de eerste keer is dat de aanmelding niet geheel conform de instructie was uitgevoerd. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten die in het kader van de bezwaarprocedure zijn gemaakt (de proceskosten bezwaar), is afgewezen, omdat het besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten bezwaar ten onrechte is afgewezen. Er was sprake van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, omdat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2495, blijkt immers dat het naheffen van parkeerbelasting niet was toegestaan en dat het abusievelijk invoeren van een onjuist kenteken hieraan niet afdoet. Dit klemt temeer nu de wijze waarop de parkeerbelasting moet worden betaald, via een geheel geautomatiseerd proces, dit soort situaties in de hand werkt, aldus eiseres. 5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerder bij de voldoening van de parkeerbelasting verplicht is het juiste kenteken van het geparkeerde voertuig op te geven. Dat is in dit geval niet gebeurd. De naheffingsaanslag is echter terecht opgelegd. Omdat eiseres een verkeerd kenteken heeft aangemeld, is de naheffingsaanslag niet onrechtmatig. Het besluit is niet herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, aldus verweerder.
6. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7. Aangezien verweerder de naheffingsaanslag in de bestreden uitspraak heeft vernietigd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de naheffingsaanslag onrechtmatig was. Daarmee is echter niet gezegd dat de deze onrechtmatigheid aan verweerder was te wijten. In een uitspraak van 23 februari 2016 (kenmerk 15/00257) heeft het Gerechtshof Amsterdam (het Hof) in een vergelijkbaar geval vastgesteld dat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet wist (en redelijkerwijs ook niet kon weten) dat ter zake van het parkeren met het voertuig de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. De naheffingsaanslag is dan ook, naar het oordeel van het Hof, niet “herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. Het ten onrechte opleggen van de naheffingsaanslag is te wijten aan belanghebbende die - abusievelijk - een verkeerd kenteken heeft ingevoerd, aldus het Hof. Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat in het kader van de heffing van parkeerbelastingen geen algemene rechtsregel de heffingsambtenaar ertoe verplicht om een nader onderzoek in te stellen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. De desbetreffende uitspraak van het Hof is – nog – niet gepubliceerd. De rechtbank zal de uitspraak van het Hof dan ook aan deze uitspraak hechten. De rechtbank volgt de uitspraak van het Hof en neemt de conclusies van het Hof over. Aangezien ook eiseres een verkeerd kenteken heeft ingevoerd, is het vernietigen van de naheffingsaanslag in de bestreden uitspraak op bezwaar niet het gevolg van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten bezwaar dan ook terecht afgewezen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden en dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder dat moeten doen en haar in de gelegenheid moeten stellen zich daarover uit te laten. Dit geldt ook voor het standpunt van verweerder over de proceskosten, aldus eiseres.
9. Deze beroepsgronden slagen eveneens niet. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift terecht op gewezen dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb van het horen van eiseres kon worden afgezien omdat door het vernietigen van de naheffingsaanslag het materiële belang van eiseres was vervallen. Met het vernietigen van de naheffingsaanslag is immers volledig aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het niet inwilligen van het verzoek om vergoeding van de proceskosten bezwaar daar niet aan afdoet. Weliswaar wordt op het verzoek bij de uitspraak op bezwaar door verweerder beslist, maar het gaat om een afzonderlijk verzoek op grond van artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb, dat niet kan worden gezien als behorend tot het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, ter zake waarvan verweerder op grond van artikel 7:2 van de Awb belanghebbende dient te horen voordat hij op dat bezwaar beslist. Zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 16 september 2005, gepubliceerd opwww.rechtspraak.nlonder nummer ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2944. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder er, gelet op de vernietiging van de naheffingsaanslag in de bestreden uitspraak, redelijkerwijs van heeft mogen en kunnen afzien om eiseres de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Gesteld noch gebleken is dat eiseres hierdoor zou zijn benadeeld.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.