ECLI:NL:GHAMS:2017:2657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
200.194.867/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aannemingsovereenkomst en oplevering van werkzaamheden met betrekking tot een uitbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een uitbouw aan de woning van [appellant]. De werkzaamheden zijn gestart op 5 juni 2014, maar er ontstonden al snel geschillen over de oplevering en de kwaliteit van het geleverde werk. [appellant] heeft herhaaldelijk verzocht om het werk af te ronden en gebreken te herstellen, maar [geïntimeerde] heeft hier niet naar behoren op gereageerd. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van een onbetaalde factuur van € 5.588,19 toegewezen, terwijl de vorderingen van [appellant] tot ontbinding van de overeenkomst en vergoeding van herstelkosten zijn afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter gevorderd en verzocht om de benoeming van een gerechtelijk deskundige om de gebreken in het werk vast te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat er behoefte is aan deskundigenonderzoek om de kwaliteit van het werk te beoordelen en de herstelkosten vast te stellen. Het hof heeft een comparitie van partijen gelast en de zaak aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.194.867/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4174620 CV EXPL 15-4790
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juli 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] , handelend onder de naam [X],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.P. Leenders te Nieuwegein.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 juli 2016 in hoger beroep gekomen van vonnissen van 23 december 2015 en 6 april 2016, door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
-memorie van grieven, tevens houdende verzoek tot de benoeming van een gerechtelijk deskundige;
-akte van depot van een fotoboek zijdens [appellant] ;
-memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, met producties;
-memorie van antwoord in incidenteel beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, samengevat, in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof (i) de bestreden vonnissen zal vernietigen, (ii) tot benoeming van een gerechtelijk deskundige zal overgaan, met opdracht aan die deskundige om de gebreken in het
werk vast te stellen en de kosten verbonden aan herstel van die gebreken te begroten en (iii) [geïntimeerde] zal veroordelen de door de deskundige te begroten herstelkosten te betalen met vertragingsrente, met beslissing over de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad..
[geïntimeerde] heeft (zo begrijpt het hof) in principaal hoger beroep geconcludeerd tot - kort gezegd - afwijzing van de vorderingen van [appellant] en tot toewijzing van zijn vorderingen die, samengevat, inhouden (primair) [appellant] te veroordelen tot betaling van de openstaande factuur 61-14 ad € 5.588,19, althans (subsidiair) een bedrag door het hof vast te stellen, met de wettelijke handelsrente en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 654,41, althans een door het hof vast te stellen bedrag, met beslissing over de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van het meerwerk tot een bedrag van € 4.615,73 en tot afwijzing van het door [appellant] gevorderde, een en ander onder toepassing van artikel 812 Rv, met beslissing over de proceskosten.
In incidenteel hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd tot verwerping, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 23 december 2015 onder 2.1. tot en met 2.13. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. [geïntimeerde] stelt in grief 1 in incidenteel appel aan de orde dat de feiten aangevuld dienen te worden wat betreft de (acceptatie van de) door hem gedane offertes. Dat punt wordt hieronder besproken. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten in elk geval neer op het volgende.
2.1.
[appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna de woning).
2.2.
Begin 2014 is [geïntimeerde] benaderd met de vraag een uitbouw aan de garage van de
woning van [appellant] te maken; deze uitbouw zou als
kantoorruimte/verblijfsruimte gaan dienen. In verband hiermee heeft [geïntimeerde] op 31
mei 2014 een offerte opgemaakt en naar [appellant] gestuurd. Deze offerte
vermeldt onder meer het navolgende.
(…)
Maken van uitbouw aan garage als kantoor
(…)
Totaal offerte 14.002,38
(…)
Betalingscondities: Voorschot a 35 % voor aanvang werkzaamheden: € 4.900,83
5% na storten betonvloer: € 2.100,36
20% bij aanvang dakwerkzaamheden: € 2.800,48
15% bij oplevering en 15% 10 dagen na oplevering: € 2.100,36 (2x)
(…)
2.3.
Deze offerte is geaccepteerd.
2.4.
De werkzaamheden zijn op 5 juni 2014 gestart.
2.5.
Op 16 juli 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] de navolgende offerte gestuurd.
(…) leveren/plaatsen 3puntssluitingen in openslaande deuren incl kantschuiven &
deurbeslag (...) totaal offerte 705,22
2.6.
Bij e-mail van 30 juli 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] het navolgende
geschreven.
(…)
Offerte voor beslag voor deuren zijn akkoord (…)
Meerwerkkosten zijn als volgt afgesproken: Beton vervalt, kozijn en glas 470,
openhaard 98
2.7.
Er is in totaal een bedrag van € 14.112,84 aan [geïntimeerde] voldaan in verband met
de geoffreerde werkzaamheden. Daarnaast is een bedrag van € 2.169,16 voldaan in verband met geleverde materialen en verrichte tuin- en afgravingswerkzaamheden.
2.8.
In de periode van augustus tot en met december 2014 heeft [appellant] [geïntimeerde]
herhaaldelijk verzocht het werk af te ronden en gebreken te herstellen.
2.9.
Op 10 december 2014 heeft [geïntimeerde] een factuur gestuurd ten bedrage van
€ 5.588,19. Deze factuur is onbetaald gebleven.
2.10.
Op 24 januari 2015 hebben herstelwerkzaamheden aan de vloer van de aanbouw
plaatsgehad. De daarmee gemoeide kosten zijn door [geïntimeerde] betaald.
2.11.
Op verzoek van onder meer [appellant] heeft aannemersbedrijf [Y] B.V. op 15 april 2015 een bouwkundige opname gedaan van de uitbouw. Haar bevindingen staan vermeld in een door haar opgemaakt rapport van 17 april 2015 (hierna het rapport).
2.12.
Bij e-mail van 20 april 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verzocht tot opname van het werk over te gaan en zich binnen zeven dagen bereid te verklaren de gebreken in het werk zoals door [Y] geconstateerd te herstellen.
2.13.
[geïntimeerde] is hiertoe niet overgegaan.

3.Beoordeling

3.1
Voor zover in hoger beroep van belang heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie gevorderd dat [appellant] zou worden veroordeeld tot betaling van een onbetaald gebleven factuur ter hoogte van € 5.588,19, met rente en buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie heeft [appellant] gevorderd de overeenkomst tussen partijen te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van door een gerechtelijke deskundige te bepalen herstelkosten, met rente en kosten. In deze zaak ligt gelet op deze vorderingen, naast de vraag naar de omvang van het meerwerk, in de kern de vraag voor of de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden al dan niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De door [appellant] gestelde tekortkomingen zijn in het tussenvonnis van 23 december 2015 onder 6.5.1 tot en met 6.5.16 door de kantonrechter opgesomd en besproken. Hij heeft ten aanzien van de sluitplaten (6.5.3.), de (overige) kozijnen en deuren (6.5.4.), het kitwerk glas (6.5.6.), de ventilatie overstekken en plaatsing houtskeletbouw op metselwerk (6.5.9.), het metselwerk (6.5.10.), de hemelwaterafvoer (6.5.11.) en het lood van de schoorsteen (6.5.14.) geconcludeerd dat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk heeft opgeleverd en, nu hij ondanks aanmaningen niet heeft hersteld, gehouden is de herstelkosten te vergoeden. Het verzoek van [appellant] om een deskundige te benoemen teneinde de herstelkosten te begroten heeft de kantonrechter afgewezen, maar hij heeft partijen opgedragen zich over die herstelkosten uit te laten, eventueel aan de hand van een door henzelf aan te zoeken deskundige. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de herstelkosten zelf begroot en [appellant] heeft offertes van aannemers in het geding gebracht en een herhaald verzoek tot benoeming van een deskundige gedaan. Bij eindvonnis van 6 april 2016 heeft de kantonrechter andermaal overwogen geen aanleiding te zien tot benoeming van een deskundige over te gaan en heeft hij de diverse herstelkosten zelf begroot. In conventie heeft hij de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en de proceskosten tussen [geïntimeerde] en [appellant] gecompenseerd. In reconventie heeft hij de overeenkomst tussen partijen partieel ontbonden, met dien verstande dat [geïntimeerde] geen werkzaamheden meer hoefde te verrichten, heeft hij bepaald dat de aanneemsom inclusief meerwerk werd verminderd met € 5.800,- en heeft hij [geïntimeerde] veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 4.526,78, met wettelijke rente, en de proceskosten. Tegen een of meer van die beslissingen keren zich de grieven van [appellant] in principaal appel en die van [geïntimeerde] in incidenteel appel.
3.2
Grief 2 in incidenteel appelgaat uit van de veronderstelling dat oplevering van het werk steeds heeft plaatsgevonden, nu dit uit de deelbetalingen blijkt. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] niet tijdig geklaagd over gebreken. Deze veronderstelling acht het hof onjuist. Dat oplevering van het werk heeft plaatsgevonden volgt niet uit het dossier. Daaruit rijst veeleer het beeld op van een voortdurende discussie tussen partijen via e-mail en WhatsApp over diverse klachten van [appellant] betreffende de werkzaamheden van [geïntimeerde] en toezeggingen van [geïntimeerde] een en ander in orde te maken. Dat zulks uiteindelijk is uitgemond in een aanvaarding van het werk, is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet worden vastgesteld. Het enkele feit dat deelbetalingen zijn verricht, is voor die conclusie niet voldoende. De grief faalt.
3.3
Grief 1 in incidenteel appelbehelst de voor het eerst in hoger beroep betrokken stelling dat [appellant] [geïntimeerde] boven het in eerste aanleg en principaal appel gevorderde bedrag van € 5.588,19 nog een bedrag van € 4.615,73 schuldig is. [geïntimeerde] stelt daartoe dat dit bedrag volgt uit de offertes van 28 maart 2014 (deze is grotendeels identiek aan voornoemde offerte van 31 mei 2014), 30 juni 2014, 16 juli 2014 en diverse door [appellant] geaccepteerde meerkosten. Ook deze grief faalt. [appellant] heeft betwist dat hij de offerte van 30 juni 2014 heeft geaccepteerd en [geïntimeerde] heeft zijn stelling op dit punt niet onderbouwd of te bewijzen aangeboden. Ook de door [geïntimeerde] aan [appellant] toegezonden facturen sluiten niet bij zijn nieuwe stelling aan. De grief faalt daarom en ook het hof gaat uit van de door de kantonrechter genoemde offertes, meerkosten en bedragen.
3.4
Grief 1 in principaal appelstrekt ertoe dat een deskundige zal worden benoemd teneinde te onderzoeken of het werk gebrekkig is, welke concrete gebreken aan het werk kleven en wat de aan het herstel van de geconstateerde gebreken verbonden kosten bedragen.
Grief 2 in principaal appelhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte het herstel van de gebreken 6.5.1. tochtkaders, 6.5.2. toiletkozijn, 6.5.7. dekvloer, 6.5.8. ruwbouwtimmerwerk en plafond, 6.5.13. vochtplekken in de tegelvloer van het toilet en 6.5.16. muren en buitenhaard niet voor rekening van [geïntimeerde] laat komen.
Grief 3 in principaal appelhoudt in dat de begroting van de schade door de kantonrechter onjuist is geweest. De
grieven 3 en 4 in incidenteel appelhangen hiermee samen.
3.5
Grief 1 in principaal appel is gegrond. Het hof heeft behoefte aan voorlichting door een deskundige teneinde vast te kunnen stellen of de diverse hier genoemde werkzaamheden al dan niet deugdelijk zijn uitgevoerd en, indien dit niet het geval is, welke kosten met herstel ervan gemoeid zijn. Het hof zal daarom een deskundige benoemen die een en ander ter plaatse dient te onderzoeken en daarover verslag dient uit te brengen. Tevens wenst het hof bij gelegenheid van dat onderzoek een comparitie van partijen te houden onder leiding van de door het hof te benoemen raadsheer-commissaris mr. L.A.J. Dun, die bij het onderzoek van de deskundige aanwezig zal zijn. Ook partijen dienen bij het onderzoek en de comparitie aanwezig te zijn. Een schikking kan eventueel worden beproefd na kennisneming van de voorlopige uitkomsten van het onderzoek. Met partijen zal contact worden opgenomen teneinde een datum voor het onderzoek vast te stellen en te overleggen over de verdere logistiek. Eerst zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige (waarbij het de voorkeur verdient dat zij een gezamenlijk voorstel daaromtrent doen) en de aan de deskundige te stellen vragen.
3.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
benoemt uit zijn midden tot raadsheer-commissaris mr. L.A.J. Dun;
beveelt een comparitie van partijen, te houden voor voornoemde raadsheer-commissaris;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 1 augustus 2017 voor een akte aan beide zijden met het hiervoor onder 3.5 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.C.W. Rang en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.