ECLI:NL:GHAMS:2017:3667

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
23-004005-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onduidelijkheid over pleegdatum van het feit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 17 juni 2014 in Amsterdam gevaarlijke afvalstoffen, waaronder afgedankte koel/vriesapparaten, zou hebben uitgevoerd naar Nigeria zonder de benodigde kennisgeving en toestemming van de autoriteiten. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van 2 oktober 2015, waarin de verdachte was veroordeeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 mei 2017 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging onduidelijk was, met name over de pleegdatum van het feit. De verdachte was beschuldigd van het plegen van de overtredingen op 17 juni 2014, maar het hof concludeerde dat het feit, indien bewezen, op 17 juli 2014 had plaatsgevonden. Dit werd ondersteund door een proces-verbaal van de verbalisant, waarin onduidelijkheid bestond over de datum van de overtreding.

Het hof oordeelde dat de pleegdatum een cruciaal onderdeel van de tenlastelegging is en dat deze niet verbeterd kon worden gelezen. Aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd, sprak het hof de verdachte vrij. Het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht door te verklaren dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004005-15
datum uitspraak: 13 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 81-067285-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
dat hij, op of omstreeks 17 juni 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handelin(en)heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 letter f van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (nr. 1013/2006), immers was/waren hij en/of zijn mededader(s) voornemens en/of doende afvalstoffen, te weten 47 althans een aantal afgedankte koel/vriesapparaten bestemd voor verwijdering dan wel nuttige toepassing in een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing was, en welke afvalstof(fen) in bijlage V van voornoemde Verordering (onder code 20.01.35*) als gevaarlijk zijn opgenomen, uit te voeren uit Nederland naar Nigeria, althans naar een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing was;
2:
dat hij, op of omstreeks 17 juni 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 letters a en b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (nr. 1013/2006), immers was/waren hij en/of zijn mededader(s) voornemens en/of doende afvalstoffen, te weten een hoeveelheid afgedankte printers en/of gasfornuizen en/of micro waves en/of audio apparatuur over te brengen van Nederland naar Nigeria, althans naar een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing was, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten, overeenkomstig voornoemde verordening.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof om een andere reden tot vrijspraak komt.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van
€ 1.000,-, waarvan € 500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

De verdachte is ten laste gelegd dat hij voornemens was op 17 juni 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging (gevaarlijke) afvalstoffen uit te voeren uit Nederland naar Nigeria. Naar het oordeel van het hof blijkt echter uit het dossier dat het ten laste gelegde feit, indien bewezen verklaard, zou zijn gepleegd op 17 juli 2014 en niet op of omstreeks 17 juni 2014. Het hof overweegt daartoe dat het milieu proces-verbaal van 28 oktober 2014 onduidelijk is over de datum van overtreding. Verbalisant [verbalisant] relateert in voornoemd proces-verbaal dat hij op 17 juni 2014 aanwezig was op het terrein van [terrein] en constateerde dat er geen testrapporten van elektrische en elektronische apparaten waren. Verder relateert [verbalisant] dat hij op 17 juli 2014 contact had opgenomen met de [aangever] , zijnde de aangever op de uitvoeraangifte, om naar testrapporten betreffende de apparaten te vragen. Het komt het hof onaannemelijk voor dat de verbalisant een maand wacht met het opvragen van testrapporten bij de aangever en gaat er dan ook vanuit dat een van voornoemde data in het proces-verbaal onjuist is vermeld. Voor het oordeel dat de datum van de tenlastegelegde overtreding 17 juli 2014 is en niet 17 juni 2014, vindt het hof steun in het uitvoergeleidedocument waarop staat vermeld dat de datum van afgifte 14 juli 2014 is.
Het hof is verder van oordeel, nu het proces-verbaal zo onduidelijk is over wanneer het feit zou zijn gepleegd en de pleegdatum een dermate cruciaal onderdeel is van de tenlastelegging, dat deze niet verbeterd gelezen kan worden.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2017.
=========================================================================
[…]