3.1.1In dit geding vordert Lecc, in oorspronkelijke conventie, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat voor recht wordt verklaard dat [appellanten] gehouden zijn tot betaling van de toepasselijke jaarlijkse indexering over de parkbijdrage vanaf 1 januari 2008, zoals opgenomen in de akte van levering van [appellanten] alsmede dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van:
- € 845,34, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2011 tot de dag van algehele betaling;
- € 859,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2012 tot de dag van algehele betaling;
- € 885,56, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2013 tot de dag van algehele betaling;
- € 885,56, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2014 tot de dag van algehele betaling;
- € 885,56, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2015 tot de dag van algehele betaling,
met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding, inclusief de beslagkosten en de nakosten. Aan deze vorderingen legt Lecc ten grondslag dat [appellanten] op grond van het kettingbeding verplicht zijn het geïndexeerde bedrag van de parkbijdrage te betalen, maar die bijdrage sinds 2011 niet meer hebben betaald.