In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin Lecc Exploitatie [X] B.V. als eiseres was opgetreden. De kern van het geschil betreft de verplichting van [appellant] om een jaarlijkse parkbijdrage te betalen op basis van een kettingbeding dat in de akte van levering van zijn woning is opgenomen. Het hof heeft eerder in een arrest van 25 oktober 2016 geoordeeld dat de eigenaren, waaronder [appellant], niet gehouden zijn tot betaling van een hoger bedrag aan parkbijdrage dan in hun respectieve akten van levering is vastgesteld. Dit arrest heeft gezag van gewijsde gekregen, wat betekent dat [appellant] niet opnieuw kan aanvoeren dat hij niet verplicht is tot betaling van de parkbijdrage.
In het hoger beroep heeft [appellant] tien grieven ingediend, die alle zijn gebaseerd op het standpunt dat hij niet verplicht is tot betaling van de parkbijdrage. Het hof heeft echter geoordeeld dat de grieven falen, omdat de verplichting tot betaling van de parkbijdrage voortvloeit uit het kettingbeding, waaraan [appellant] is gebonden. Het hof heeft ook de vordering van [appellant] tot schadevergoeding van € 24.158,= afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schade en de aangiften die door de bestuurder van Lecc zouden zijn gedaan niet zijn onderbouwd.
Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.