ECLI:NL:GHAMS:2018:1543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
23-002249-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, maar veroordeeld voor mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer heeft gedaan. De feiten van de zaak dateren van 1 februari 2015, toen de verdachte in een café in Amsterdam betrokken raakte bij een vechtpartij met de aangever. De aangever verklaarde dat de verdachte hem met een longdrinkglas had geslagen, terwijl de verdachte en zijn getuige stelden dat de aangever als eerste geweld had gebruikt. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte handelde uit noodweer. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de mishandeling die de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002249-16
datum uitspraak: 1 mei 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-706443-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres] .

Uitleg van de tenlastelegging

Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het openbaar ministerie bedoeld heeft de tenlastelegging cumulatief op te stellen. De politierechter heeft de tenlastelegging ook dienovereenkomstig geïnterpreteerd.
De verdachte wordt verweten (kort gezegd) (1) poging tot zware mishandeling en/of (2) mishandeling. Onder gevoegde (cumulatief tenlastegelegde) zaken moet volgens jurisprudentie worden verstaan: verschillende, van elkaar te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen feiten. Deze omschrijving is, gelet op inhoud en strekking daarvan en het standpunt van het openbaar ministerie van toepassing op het ten laste gelegde. Het hof gaat derhalve ook uit van een cumulatieve tenlastelegging en leest deze als zodanig.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van het eerste gedeelte van de tenlastelegging, te weten van (1) de poging tot zware mishandeling, en veroordeeld ter zake van (2) mishandeling.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van de poging tot zware mishandeling. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van gevoegde feiten waarvan hij is vrijgesproken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde]
- naar voornoemde [benadeelde] is gelopen en/of (vervolgens) eenmaal met kracht met een (gevuld) longdrinkglas in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd (met gebalde vuisten) heeft geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het been, in elk geval tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Inleidende overwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat het de aangever is geweest die als eerste geweld heeft gebruikt. Het letsel dat de verdachte heeft opgelopen past ook bij het geweld dat volgens [getuige 1] is toegepast. Ook blijkt uit het letsel dat de aangever fors geweld heeft gebruikt. De verdachte bevond zich continu in de machtssfeer van de aangever en er bestond voor de verdachte geen andere mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken dan de aangever terug te slaan, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat onder mishandeling in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. In het begrip ‘mishandeling’ ligt dus de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten (HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Een rechtvaardigingsgrond kan zijn gelegen in noodweer.
Voor noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn (vgl. Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
In deze zaak staat de lezing van de aangever tegenover die van de verdachte.
De aangever heeft verklaard dat hij zich op 1 februari 2015 in café Amsterdam bevond, alwaar hij werd aangesproken door de verdachte die hem wees op littekens die de aangever zou hebben veroorzaakt tijdens oud en nieuw. De aangever zag dat de verdachte een longdrinkglas vasthield en daar een zwaaibeweging mee maakte gericht op het hoofd van de aangever. Het lukte hem om de zwaaibeweging te blokken maar hij voelde dat het glas zijn hoofd schampte. Daarna begon de verdachte blind op de aangever in te beuken met gebalde vuisten en raakte hij de aangever in zijn gezicht en op zijn lichaam. De aangever heeft hem vervolgens vastgepakt en naar buiten getrokken, aldus de aangever.
De verbalisant die de aangifte opnam zag een schaafwond op het hoofd van de aangever en een schaafwond op de rechterscheenbeen. Uit de geneeskundige verklaring van 2 februari 2015 volgt dat bij de aangever een kneuzing van de vingergewrichten is geconstateerd, evenals een rood-vlekkerige huidverkleuring op de voorzijde van het rechterscheenbeen, een rode streep van 3,5 centimeter aan de linkerzijde van het hoofd, een rode streep van 1,5 centimeter op de linker onderarm en een blauwe verkleuring van de halve nagel onder de nagel van de rechter ringvinger.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever in café 129 aansprak over het incident dat tussen hen had plaatsgevonden met oud en nieuw in café Luminaa. De aangever zei daarop dat hij niet zoveel moest praten omdat hij de verdachte er anders ook nu uit zou zetten. Daarop pakte de aangever de verdachte bij zijn kleding vast en sleurde hem mee naar buiten. Daar sloeg de aangever hem meermalen in zijn gezicht. In het halletje bij de ingang van het café heeft de verdachte de aangever teruggeslagen met zijn vuist, waarbij hij denkt dat hij de aangever achter op zijn hoofd heeft geraakt. Eenmaal buiten werd de verdachte vastgehouden door andere portiers en sloeg de aangever hem opnieuw in het gezicht. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij tevergeefs heeft geprobeerd de aangever van zich af te duwen toen hij door de aangever werd vastgepakt. Vervolgens voelde hij een vuist in zijn gezicht.
De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij samen met de verdachte café 129 is binnengegaan. Na binnenkomst is hij drankjes gaan halen bij de bar en zag hij dat de verdachte in gesprek was met de aangever. [getuige 1] zag dat de aangever de verdachte bij zijn kraag of hals vastpakte en naar zich toetrok. Daarna zag hij dat de aangever de verdachte sloeg en hem aan zijn kleren mee naar buiten trok. [getuige 1] is achter hen aangegaan naar buiten en zag dat de aangever een klap tegen het hoofd van de verdachte gaf. Hij heeft geen glas in de handen van de verdachte gezien.
Naast [getuige 1] was er nog één getuige die het voorval in het café heeft waargenomen, te weten de getuige [getuige 2] . Hij zag een zwaaiende beweging van de verdachte richting het hoofd van de aangever en zag drank door de lucht vliegen. Hij zag echter niet dat de verdachte iets in zijn handen vasthield. Ook heeft hij niet gezien of de verdachte de aangever heeft geraakt.
Uit dit een en ander moet worden afgeleid dat zowel door de aangever als door de verdachte geweld is gebruikt. Omtrent de aanleiding van de vechtpartij vindt de verklaring van de verdachte steun in die van [getuige 1] . Het hof acht deze lezing dan ook geloofwaardig.. Het dossier biedt daarenboven geen ondersteuning voor de lezing van de aangever dat de verdachte als eerste zou begonnen zijn met slaan. Daar komt bij dat het letsel van de verdachte, bestaande uit verwondingen in het gezicht en bloeduitstortingen in de nek en hals zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto’s van de verdachte, ook aansluit bij de verklaringen van de verdachte en van de getuige [getuige 1] omtrent het door de aangever toegepaste geweld. Daar staat tegenover dat het letsel dat is geconstateerd door de verbalisanten en de arts in het geheel niet past bij de verklaring van de aangever dat de verdachte op hem zou hebben ingebeukt met zijn vuisten.
Naar het oordeel van het hof leverde het hierboven omschreven handelen van de aangever voor de verdachte een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op, waartegen hij genoodzaakt was zich te verdedigen. Het handelen van de verdachte is daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet te buiten gegaan, waarbij mede van betekenis is dat de verdachte zich in de omstandigheden van dit geval niet aan de conflictsituatie kon onttrekken, omdat hij bij zijn kraag/hals werd vastgepakt, naar de aangever toe werd getrokken en vervolgens mee naar buiten is gevoerd, terwijl hij onderwijl reeds in zijn gezicht werd geslagen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte een longdrinkglas in zijn handen had toen hij op enig moment de aangever wist terug te slaan, integendeel nu de verdachte samen met de getuige [getuige 1] samen net binnen waren in het cafë en [getuige 1] aan de bar stond om drank te halen.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Conclusie
Nu de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, is een rechtvaardigingsgrond aanwezig voor het toebrengen van pijn of letsel aan de aangever. Dit heeft tot gevolg dat niet bewezen is de mishandeling die de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.657,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 632,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de cumulatief ten laste gelegde – kort gezegd – poging tot zware mishandeling op 1 februari 2015 te Amsterdam.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2018.
Mr. N.A. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.