ECLI:NL:GHAMS:2018:1945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
200.222.774/01 en 200.227.317/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over huur woonruimte en ernstige overlast met ontruiming als gevolg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een kort geding waarin Eigen Haard, de verhuurder, hen heeft aangeklaagd wegens ernstige en structurele overlast die zij zouden veroorzaken in hun huurwoning. De overlast omvat onder andere het schreeuwen, schelden en het naar beneden gooien van voorwerpen, wat heeft geleid tot klachten van omwonenden. De voorzieningenrechter heeft in eerdere vonnissen gedragsaanwijzingen opgelegd en uiteindelijk de ontruiming van de woning bevolen. Appellanten hebben in hoger beroep de vernietiging van deze vonnissen gevorderd, maar het hof heeft geoordeeld dat de gedragsaanwijzing en de ontruiming gerechtvaardigd zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de overlast door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] voldoende aannemelijk is gemaakt en dat hun verweer niet opweegt tegen de belangen van de overige huurders en de woonsfeer in de buurt. Het hof heeft de vorderingen van appellanten afgewezen en de kosten van het hoger beroep aan hen opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.222.774/01 KG en
200.227.317/01 KG
zaak/rolnummers rechtbank Amsterdam: C/13/631067 KG ZA 17-683 en
C/13/635256/ KG ZA 17-1023
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juni 2018
inzake
[appellante sub 1]en
[appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. S. Guman te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.G. Blokziel te Almere.
De partijen worden hierna [appellante sub 1] en [appellant sub 2] respectievelijk Eigen Haard genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.222.774/01:
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij dagvaarding van 29 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2017, in kort geding onder zaak-/rolnummer C/13/631067/KG ZA 17-683 gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [appellante sub 1] en [appellant sub 2] als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grief. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben op de rol geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding en producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord;
- akte zijdens Eigen Haard, met producties;
- antwoordakte zijdens [appellante sub 1] en [appellant sub 2] , met producties.
in de zaak met zaaknummer 200.227.317/01:
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn bij dagvaarding van 2 november 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2017, in kort geding onder zaak-/rolnummer C/13/635256/KG ZA 17-1023 gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [appellante sub 1] en [appellant sub 2] als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grief. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben op de rol geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding en producties in het geding gebracht.
Eigen Haard heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties ingediend.
in beide zaken:
Partijen hebben beide zaken op 26 april 2018 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Voor [appellante sub 1] en [appellant sub 2] heeft ook mr. H.J.J. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, Eigen Haard zal verbieden de vonnissen ten uitvoer te leggen, de tenuitvoerlegging zal schorsen en het hoger beroep zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en afwijzing van de - eventuele - incidentele vorderingen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten en met rente.

2.Feiten

in beide zaken:
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 1 augustus 2017 onder 2.1 tot en en met 2.11 en in het vonnis van 24 oktober 2017 onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die bij de beoordeling van de zaken tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

in beide zaken:
3.1
Het gaat in deze zaken, samengevat, om het volgende.
3.1.1
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] huren sinds 1 maart 2005 van (de rechtsvoorgangster van) Eigen Haard een woning in Amsterdam. In artikel 10 van de op de huurovereenkomst van toepassing verklaarde Algemene Bepalingen is bedongen dat de huurder ervoor zal zorgen dat aan omwonenden geen overlast of hinder zal worden toegebracht.
3.1.2
Naar aanleiding van een klacht van de wijkbeheerder over al langere tijd bestaande en door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] veroorzaakte overlast, heeft Eigen Haard een buurtonderzoek gestart. Tussen 30 maart en 4 april 2017 heeft Eigen Haard acht schriftelijke verklaringen ontvangen van omwonenden, waarin onder meer is gemeld dat [appellante sub 1] schreeuwt en scheldt en vanuit het gehuurde voorwerpen zoals kleding en glaswerk naar beneden gooit.
3.1.3
Bij het bestreden vonnis van 1 augustus 2017 is op vordering van Eigen Haard aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] een gedragsaanwijzing opgelegd, erin bestaande dat hun is verboden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per overtreding, om voorwerpen te gooien vanuit het gehuurde, geluidsoverlast te veroorzaken en personen in en om de woning te bedreigen en/of uit te schelden.
3.1.4
Op 30 augustus 2017 heeft Eigen Haard weer een melding van overlast ontvangen.
3.1.5
Op 4 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van Eigen Haard het vonnis van 1 augustus 2017 betekend en de dwangsommen aangezegd.
3.1.6
Op 11 september 2017 heeft Eigen Haard weer een melding van overlast ontvangen. Gemeld werd dat [appellante sub 1] weer glas en voedsel naar beneden zou gooien. [appellante sub 1] is die dag met de psycholance naar een GGZ-instelling gebracht, alwaar zij drie weken heeft verbleven op grond van een inbewaringstelling.
3.1.7
Vanwege laatstgenoemd incident heeft Eigen Haard op 20 september 2017 aanspraak gemaakt op betaling van € 250,= aan verbeurde dwangsom, welk bedrag door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] is voldaan.
3.1.8
Bij dagvaarding van 11 september 2017 heeft Eigen Haard gevorderd dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in kort geding worden veroordeeld tot ontruiming. Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] structureel overlast veroorzaken voor hun omwonenden en zo de woonsfeer in de buurt verzieken.
3.1.9
In het kader van hun verweer tegen de vordering tot ontruiming hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] diverse verklaring overgelegd van omwonenden, inhoudende dat zij geen overlast ondervinden van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en dat de drie klagende buren ruziezoekers zijn.
3.1.10
Bij het bestreden vonnis van 24 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming toegewezen.
3.1.11
Eigen Haard heeft vervolgens [appellante sub 1] en [appellant sub 2] een andere woning aangeboden waarvan de huurovereenkomst de eerste twee jaar op naam van een hulpverlenende instantie zou worden gezet. Nadat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] op 30 oktober 2017 de termijn voor het aanvaarden van dat aanbod ongebruikt hadden laten verstrijken, heeft Eigen Haard het gehuurde op 14 november 2017 laten ontruimen.
3.2
Het hof stelt het volgende voorop. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hoger beroep zowel vernietiging van de beide vonnissen gevorderd, als een verbod op de executie daarvan en schorsing van de tenuitvoerlegging. Nu dit arrest een eindarrest is in beide korte gedingen bestaat geen grond meer voor een voorlopige maatregel als een verbod van executie of schorsing van de tenuitvoerlegging. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
3.3
In dit hoger beroep moet de vraag worden beantwoord of er grond bestaat voor de opgelegde gedragsaanwijzing en de veroordeling tot ontruiming. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat de gedragsaanwijzing en de veroordeling tot ontruiming beide zijn gebaseerd op aannames die ten onrechte als feiten worden gebracht.
3.4
In het bestreden vonnis van 1 augustus 2017 is onder de feiten uitgebreid geciteerd uit de inhoud van de hiervoor onder 3.1.2 aangeduide acht schriftelijke verklaringen van omwonenden. Het hof verwijst daarnaar. In de schriftelijke verklaringen is samengevat, melding gemaakt van langdurige overlast in de vorm van schreeuwen, gillen en zingen op het balkon, spullen naar beneden gooien, in het bijzonder glaswerk, kleding, bloempotten en eten, bedreigingen, schelden en ’s nachts gillend uit het raam hangen. Deze klachten hebben alle betrekking op [appellante sub 1] . Incidenteel is ook geklaagd over schelden en lastig vallen door [appellant sub 2] . De verklaringen met betrekking tot [appellante sub 1] komen in hoge mate met elkaar overeen en schetsen tezamen een duidelijk beeld van telkens terugkerend wangedrag dat storend is voor de woonomgeving. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan het waarheidsgehalte van deze verklaringen.
3.5
Aan de geloofwaardigheid van de acht verklaringen wordt geen afbreuk gedaan door de hiervoor onder 3.1.9 aangeduide verklaringen, waarin andere buurtgenoten hebben geschreven dat zij geen overlast ondervinden. Deze verklaringen gaan bijna zonder uitzondering alleen over [appellant sub 2] , die door velen wordt omschreven als rustig. Geen van de verklaringen houdt echter in dat hetzelfde geldt voor [appellante sub 1] , wier gedrag nu juist de aanleiding lijkt te zijn geweest voor het optreden van Eigen Haard. De in meerdere van deze verklaringen gedane uitspraak dat drie met name genoemde klaagsters “ruziezoekers” zijn, wekt door zijn gelijkluidendheid de indruk dat de verklaringen voorgekookt zijn. Daarbij komt dat niet slechts door de drie steeds weer genoemde buurvrouwen is geklaagd, maar ook door vijf andere buren.
3.6
Voorts kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat zich ook op 30 augustus 2017, dus na het vonnis van 1 augustus 2017, een incident heeft voorgedaan, waarvan verslag is gedaan door een van de drie hiervoor genoemde buurvrouwen en een andere buurvrouw. Melding is gemaakt van schelden en het naar beneden gooien van een fles. Dit incident is aanleiding geweest voor Eigen Haar om het vonnis van 1 augustus 2017 te betekenen.
3.7
Vervolgens heeft op 11 september 2017 weer een incident plaatsgevonden, dat in een politiemutatie als volgt is omschreven: “De bewoonster van (…) zorgt weer voor overlast en is op dit moment weer agressief naar andere buurtbewoners. Zij heeft zojuist een voorbijganger op een scootmobiel met een paraplu geslagen”. Naar aanleiding van deze gebeurtenis heeft [appellante sub 1] drie weken in een GGZ-instelling verbleven. In hoger beroep hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] handgeschreven verklaringen overgelegd van, kennelijk, medewerkers van Pantar, inhoudend dat zij nooit ruzie met [appellante sub 1] hebben gehad. Uit het feit dat een van de verklaringen inhoudt dat de desbetreffende persoon niet door [appellante sub 1] is geslagen met een paraplu, begrijpt het hof dat deze verklaringen dienen ter betwisting van hetgeen Eigen Haard heeft gesteld over de gebeurtenissen op 11 september 2017. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan het hof uit de overgelegde verklaringen echter niet afleiden dat [appellante sub 1] op 11 september 2017 niet, zoals de politie heeft vermeld, een situatie van dreiging en overlast heeft veroorzaakt. De inbewaringstelling van [appellante sub 1] spreekt in dit verband voor zichzelf.
3.8
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante sub 1] zich heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van structurele en ernstige overlast. Verscheidene van de klagers hebben vermeld dat het naar beneden gooien van voorwerpen ook gevaar voor personen met zich bracht. Dergelijk gedrag kan door Eigen Haard, mede in het belang van haar overige huurders in de buurt, niet worden aanvaard.
3.9
Aan het voorgaande wordt niet afgedaan door het betoog van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat zij reeds vanaf de aanvang van de huur last hebben van lekkage, verstopping en onderhoudsgebreken in het gehuurde. Daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat Eigen Haard nalatig is geweest met het herstel van gebreken die aan haar zijn gemeld, is vanzelfsprekend het eventuele bestaan van gebreken geen rechtvaardiging voor het veroorzaken van overlast. Dat de klagende buren, zoals [appellante sub 1] en [appellant sub 2] aanvoeren, het op [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben voorzien omdat zij zouden denken dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] de veroorzakers zijn van ook door hen ondervonden lekkages en verstoppingen, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Het ligt immers voor de hand dat de omwonenden dan ook dáárover zouden hebben geklaagd bij Eigen Haard, maar daarvan is niets gebleken.
3.1
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 1 augustus 2018 op goede gronden aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] een gedragsaanwijzing heeft gegeven in de vorm van een verbod om overlast te veroorzaken. De grief tegen dat vonnis faalt derhalve.
3.11
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben tegen het ontruimingsvonnis in het bijzonder nog aangevoerd dat het onjuist is het hele gezin [appellant sub 2] - [appellante sub 1] op straat te zetten in verband met overlast die door [appellante sub 1] zou zijn veroorzaakt. Inderdaad is voor het hof niet aannemelijk geworden dat [appellant sub 2] zelf overlast heeft veroorzaakt in een mate die ontruiming rechtvaardigt. Uit de verklaringen van de klagende buren rijst echter wel het beeld op dat [appellant sub 2] niet weet om te gaan met het wangedrag van zijn echtgenote. Het is aannemelijk dat [appellante sub 1] psychische problemen heeft of heeft gehad. Wat met haar precies aan de hand is of is geweest is door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] echter niet uit de doeken gedaan. Ook ter zitting in hoger beroep heeft [appellant sub 2] ervan blijk gegeven de ernst van de situatie niet in te zien en niet te beschikken over de capaciteiten die nodig zijn om herhaling van het wangedrag van [appellante sub 1] in de toekomst te helpen voorkomen. Hulpverlening wordt door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] stelselmatig afgewezen, zelfs in die mate dat huisbezoeken worden geweigerd. Onder deze omstandigheden is het oordeel gerechtvaardigd dat ook [appellant sub 2] zelf, door het gedrag van [appellante sub 1] niet tegen te gaan, zich niet als goed huurder heeft gedragen. Alleen de kinderen [appellant sub 2] valt geen verwijt te maken, maar zij ontlenen hun woonrecht nu eenmaal aan dat van hun ouders. Het is een gelukkige omstandigheid dat het gezin [appellant sub 2] - [appellante sub 1] , zoals ter zitting in hoger beroep is gebleken, na de ontruiming (al dan niet tijdelijk) onderdak heeft gevonden in ruimten van hun kerkgenootschap. Hoewel [appellante sub 1] en [appellant sub 2] een evident belang hebben bij het behoud van hun woning, behoeft kennelijk voor dakloosheid niet te worden gevreesd.
3.12
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich erop beroepen dat de ontruiming door Eigen Haard van de woning onrechtmatig is, omdat Eigen Haard aldus heeft gehandeld in strijd met een door haar ter zitting in eerste aanleg gedane toezegging. Het hof volgt hen niet in dat standpunt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.12.1
In het bestreden ontruimingsvonnis heeft de voorzieningenrechter het standpunt van Eigen Haard over de vordering tot ontruiming als volgt weergegeven:
3.2. (…)
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn nog steeds niet bereid om hulpverlening te aanvaarden en ook de gedragsaanwijzing en de aanzegging van de dwangsommen heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Doordat [appellant sub 2] weigert de hulpverlening toe te laten tot de woning, is hij onderdeel geworden van de door (…) [appellante sub 1] veroorzaakte problematiek. In het kader van het laatste kans beleid zal worden gezocht naar een nieuwe woning voor (…) [appellante sub 1] en [appellant sub 2] . Daarbij is een standaard voorwaarde dat de huurovereenkomst de eerste twee jaar op naam van een hulpverleningsinstantie zal worden gezet. Pas nadat deze periode succesvol is doorlopen, zal de huurovereenkomst weer op naam van (…) [appellante sub 1] en [appellant sub 2] worden gesteld. In dat kader zal het ontruimingsvonnis ter beschikking worden gesteld aan diverse hulpverlenende instanties, zodat de hulpverlening ook na het ontslag van (…) [appellante sub 1] uit de OGZ-instelling adequaat kan worden ingezet. Slechts bij een nieuwe melding van overlast zal het ontruimingsvonnis ten uitvoer worden gelegd, aldus Eigen Haard.
3.12.2
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter met betrekking tot de, door hem in beginsel toewijsbaar geoordeelde, veroordeling tot ontruiming als volgt overwogen:
4.5. (…)
[appellant sub 2] heeft ter zitting te kennen gegeven op zichzelf wel te willen verhuizen naar een andere woning, maar uitsluitend als de huurovereenkomst direct op zijn naam wordt gesteld. Zijn advocaat heeft nog aangeboden hem na de zitting op andere gedachten te brengen. Wat daarvan verder zij, daarmee hebben (…) [appellante sub 1] en [appellant sub 2] het zelf in de hand of zij met hun (minderjarige) kinderen op straat komen te staan. Nu door Eigen Haard bovendien is toegezegd dat zij uitsluitend bij een nieuwe melding van overlast zal overgaan tot tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis, leidt een belangenafweging niet tot een ander oordeel.
3.12.3
Naar het oordeel van het hof is duidelijk dat, zoals Eigen Haard ter zitting in hoger beroep ook heeft betoogd, de door Eigen Haard gedane toezegging was gebaseerd op de veronderstelling dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hulp zouden aanvaarden van de hulpverlenende instanties aan wie het ontruimingsvonnis ter beschikking zou worden gesteld. Gebleken is echter dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ook na het ontruimingsvonnis nog steeds hulpverlening afwijzen en daarom ook niet wensen in te gaan op het aanbod tot het betrekken van andere woonruimte. Op deze situatie had de toezegging geen betrekking en het hof leidt uit rechtsoverweging 4.5. van het ontruimingsvonnis af dat de voorzieningenrechter dat ook zo heeft begrepen.
3.13
Het hof verwerpt ook het standpunt van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] dat Eigen Haard niet tot ontruiming van de woning had mogen overgaan omdat zij een betalingsregeling hadden getroffen met betrekking tot de proceskostenveroordeling. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zijn immers niet ontruimd in verband met wanbetaling.
3.14
Met juistheid heeft de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen dat een vordering tot ontruiming in kort geding slechts toewijsbaar is, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en van de verhuurder niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, alsmede dat ontruiming een maatregel is met ingrijpende gevolgen, waarmee terughoudendheid moet worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders omkleedt. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat, de belangen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in aanmerking genomen, aan dit strenge criterium is voldaan, omdat de situatie ernstig is en, door weigering van hulpverlening, uitzichtloos, waardoor moet worden gevreesd voor (verdere) escalatie met mogelijk gevaar voor personen.
3.15
Het hof zal derhalve ook het ontruimingsvonnis bekrachtigen.
3.16
Als de in het ongelijk gestelde partij moeten [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in beide zaken de kosten van het hoger beroep dragen.

4.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.222.774/01:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 716,= aan verschotten en € 3.222,= voor salaris en € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde
in de zaak met zaaknummer 200.227.317/01:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 716,= aan verschotten en € 3.222,= voor salaris en € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.