3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellanten] wonen aan de [adres 1] en hebben een langlopend conflict met de buren die wonen aan de [adres 2] (verder: [X] c.s.). Tussen de panden van [appellanten] en [X] c.s. ligt een erf, waarop voorheen een pad was gelegen (verder: het pad of het litigieuze perceelgedeelte).
(ii) De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 26 juli 2016 tussen [X] c.s. en [appellanten] onder meer overwogen dat het litigieuze perceelgedeelte aan [X] c.s. toebehoort.
(iii) Bij brief van 21 september 2016 (verder: de brief van 21 september 2016) heeft [A] (verder: [A] ), jurist bij de gemeente, aan [appellanten] , voor zover hier relevant, het volgende geschreven:
“Na grondige bestuderingen van alle ons thans ter beschikking zijnde informatie zijn wij tot de conclusie gekomen dat het ontsluitingspad (..) in tegenstelling tot eerdere berichtgeving weldegelijk een openbare weg is.
Ook hebben wij geconcludeerd dat de Wooncompagnie (..) abusievelijk in de praktijk bovengenoemd pad mee heeft “overgedragen”, terwijl in de akte van levering uitdrukkelijk stond vermeld dat alleen hetgeen door de heer [X] werd gehuurd aan hem werd verkocht en geleverd.
Dit betekent dat de Wooncompagnie nog steeds eigenaar van bovengenoemd pad is dat thans door de heer [X] in een grasveldje is getransformeerd.
Het College van Burgemeester en Wethouders heeft vervolgens in zijn vergadering op 20 september 2016 besloten de volgende stappen te nemen:
1. Zo spoedig mogelijk in contact treden met de Wooncompagnie om hen te verzoeken bovengenoemde foutief “overgedragen” grond van de heer [X] terug te vorderen;
2. De Wooncompagnie te verzoeken deze grond aan ons te verkopen;
3. De grond vervolgens weer in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen, d.w.z. weer in een ontsluitingspad met een voor een ieder toegankelijk openbaar karakter.”
(iv) [appellanten] hebben tegen het onder (ii) genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in dit hoger beroep bij arrest van 18 oktober 2016 onder meer het volgende overwogen:
“… Juist op dit punt heeft zich echter bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep een nieuwe ontwikkeling voorgedaan. Bij die gelegenheid is desgevraagd namens de gemeente (...) medegedeeld dat het litigieuze perceelgedeelte volgens de gemeente hetzij eigendom is van Wooncompagnie, hetzij van de gemeente, dat als de gemeente de eigendom heeft overgedragen aan Wooncompagnie, dit bij vergissing is gebeurd, dat de vraag of het litigieuze perceelgedeelte bij wege van vergissing door de gemeente aan Wooncompagnie is overgedragen (en vervolgens al dan niet door Wooncompagnie aan [X] c.s. is overgedragen) in zoverre niet relevant is dat de gemeente het voormalige litigieuze pad – thans als (gedeelte van de) tuin bij [X] c.s. in gebruik – in alle gevallen weer openbaar wil maken en het litigieuze perceelgedeelte daartoe in alle gevallen – indien zij niet zelf eigenaar blijkt te zijn –van de eigenaar wil terugkopen en – zo dit niet op vrijwillige basis lukt – zo nodig tot onteigening zal overgaan. (…)”
,
“Het hof gaat er daarbij van uit dat de gemeente, hoewel zij geen partij is in de onderhavige procedure, zich zal inspannen – voor zover dit binnen haar mogelijkheden ligt – om zo snel mogelijk meer duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de status van het litigieuze perceelgedeelte.”
( v) [appellanten] hebben advies ingewonnen bij prof. mr. [B] (verder: [B] ). [B] heeft op 24 oktober 2016 een notitie geschreven en daarin als volgt geconcludeerd:
“Uitgaande van de omschrijving in de akte en gelet op voormelde jurisprudentie kan de voorlopige conclusie niet anders zijn dan dat het openbaar pad, dat geen deel uitmaakte van het gehuurde, niet onder de levering kan zijn begrepen. Het pad is naar het te verwachten oordeel van de rechter onverminderd eigendom gebleven van de Stichting [de Wooncompagnie; hof].”
(vi) Op 3 november 2016 heeft [A] aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente, voor zover hier van belang, per e-mail het volgende geschreven:
“Nu de storm is gaan liggen wil ik jullie aandacht graag wederom vestigen op het gesprek dat jullie gepland hebben met de directeur van de Wooncompagnie over het eigendom van het pad naast [adres 1] .
Ik weet niet of hier al een afspraak voor is gemaakt, maar het kan zoals jullie weten niet te lang wachten aangezien we z.s.m. aan onze verplichting jegens het Hof dienen te voldoen en de familie [appellanten] nog steeds voornemens is een dagvaarding richting de Wooncompagnie te sturen over het pad. (...)
Ter ondersteuning van het gesprek stuur ik jullie hierbij een brief van de heer [C] toe, waarin hij verklaart dat zijn vader, toentertijd jarenlang directeur van de Wooncompagnie, het pad altijd als een openbaar pad zag. Dit helpt de Wooncompagnie wellicht in te zien dat het dus heel vreemd is als zij het pad nu opeens niet meer als een openbaar pad ziet.”
(vii) De burgemeester heeft een goed uur later als volgt op dit e-mailbericht gereageerd:
“Met alle respect, even pas op de plaats. De inkt is nog maar amper droog. (...) Wij en zeker ik moeten even heel goed een en ander op een rij hebben. Heb geen zin alsnog in de problemen te komen. Alles wordt met alles vermengd”.
(viii) De gemeente heeft in een memo van 20 november 2016, opgesteld door [A] , onder meer het volgende geschreven:
“
Besluitvorming inzake het pad:
De gemeente heeft in deze kwestie in de periode van 2012 tot nu toe zijn mening over het openbare karakter van het pad reeds 5 keer gewijzigd. Dit is ook de reden dat ik waarschuw voor de consequenties voor de gemeente als we nu voor de 6e keer ons standpunt inzake dit pad wijzigen.
(...)
Het College [van Burgemeester en Wethouders; hof] besluit op 20 september 2016 mondeling dat het pad wel openbaar is, hetgeen op 27 september 2016 door het College wordt bekrachtigd (…). Dit wordt op 21 en 23 september 2016 aan de families [X] en [appellant sub 1] gemeld (…) en op 27 september 2016 aan het Hof. Het Hof bevriest de zaak vervolgens zodat de gemeente de stappen die leiden tot openbaarmaking van het pad kan gaan nemen (…).”
(ix) Bij e-mail van 25 april 2017 heeft [D] van de gemeente, mede namens [E] van Wooncompagnie, aan mr. Nijhof-Top geschreven dat zij na overleg tot een gezamenlijk standpunt zijn gekomen, dat dit standpunt inhoudt dat zij graag zien dat een rechter zich uitspreekt over de eigendom van het pad, dat alleen een uitspraak van de rechter duidelijkheid zal verschaffen in de kwestie en dat zij dan ook geen maatregelen zullen treffen met betrekking tot het pad.
( x) Bij brief van 10 mei 2017 hebben [appellanten] de gemeente in gebreke gesteld en haar gesommeerd om op korte termijn uitvoering te geven aan hetgeen aan [appellanten] is bevestigd bij de brief van 21 september 2016.