ECLI:NL:GHAMS:2018:3009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
17/00607
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid bezwaar waterbelasting door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen een aanmaning voor de betaling van waterbelasting. De heffingsambtenaar had op 20 september 2016 een aanmaning verstuurd, waarop belanghebbende op 21 november 2016 een bezwaarschrift indiende. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat belanghebbende niet in een nadeliger positie kon komen door het in behandeling nemen van het hoger beroep. De curator van belanghebbende had aangevoerd dat deze onbekwaam was om het hoger beroep in te stellen, maar het Hof ging hier om proceseconomische redenen niet op in. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er werden geen kosten toegewezen voor de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 17/00607
14 augustus 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [plaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 17/1372 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ambtenaar belast met de heffing en de invordering van het waterschap Hollands Noorderkwartier,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 20 september 2016 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanmaning verstuurd met bevel tot betaling van de aanslag waterbelasting voor gebruikers 2016. Daarbij is € 7 als aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend dat op 21 november 2016 door de rechtbank is ontvangen en vervolgens op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de heffingsambtenaar is doorgezonden met het verzoek dit als een bezwaarschrift in behandeling te nemen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van op bezwaar van 30 januari 2017 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken.
1.3.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 november 2017 het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 december 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Van de zijde van belanghebbende is, met telefonisch bericht van 30 juli 2018 aan de griffie, niemand verschenen. Van de zijde van de heffingsambtenaar is eveneens, met bericht van verhindering van 11 juli 2018, niemand verschenen.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar is verklaard.
2.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. De aanmaning is gedagtekend 20 september 2016. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 21 september 2016 en geëindigd op 1 november 2016. Het door eiser ingediende bezwaarschrift dat is gedateerd op 16 november 2016 en op 21 november 2016 door deze rechtbank is ontvangen, is dus na afloop van de bezwaartermijn ontvangen.
3. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Nu niet gesteld noch gebleken is dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, is eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank dan niet toe.”

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Op 15 januari 2018 is door het Hof een schrijven ontvangen van belanghebbendes curator [curator] waarin laatstgenoemde verzoekt “om de zaak nietig te verklaren” nu belanghebbende niet bevoegd was tot het instellen van hoger beroep.
4.2.
Kennelijk is de curator van mening dat belanghebbende onbekwaam is om in rechte te staan (als bedoeld in artikel 8:21 Awb) en acht - zo begrijpt het Hof - de curator het door belanghebbende ingestelde beroep om die reden nietig. Nu belanghebbende door het in behandeling nemen van zijn hoger beroep niet in een nadeliger positie kan komen te verkeren, zal het Hof om proceseconomische redenen voorbij gaan aan de vraag of belanghebbende onbekwaam was om het onderhavige hoger beroep in te stellen.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.3.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende terecht niet ontvankelijk is in zijn bezwaar. Het Hof maakt deze beslissing dan ook tot de zijne. Hetgeen belanghebbende (overigens) in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, P.F. Goes en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Oosterom als griffier. De beslissing is op 14 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.