ECLI:NL:GHAMS:2018:4526

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-002210-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake schadevergoeding benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 juni 2018 was gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 2003, in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kinderrechter. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 18 oktober 2018 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd en zich verenigd met de beslissing om de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 2.309,61, niet opnieuw te beoordelen. De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 6.105,81 gevorderd, maar heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren of deze te matigen, aangezien er geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Het hof verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad, maar concludeert dat de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op rechtstreekse schade en niet op wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de voorzitter en de jongste raadsheer waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002210-18
datum uitspraak: 1 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13‑684024-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.105,81. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 2.309,61. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Anders dan door de raadsman bepleit ziet het hof evenals de rechtbank in eerste aanleg geen aanleiding om de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze pondspondsgewijs toe te wijzen subsidiair deze te matigen. Van een onevenredige belasting van het strafproces is naar het oordeel van het hof geen sprake. Evenmin ziet het Hof aanleiding tot toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:884, reeds omdat de vordering van de benadeelde partij rechtstreekse schade bij het slachtoffer betreft en niet ziet op wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N.A. Schimmel en mr. M.E. Hinskens-Van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2018.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]