ECLI:NL:GHAMS:2018:4526
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake schadevergoeding benadeelde partij
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 juni 2018 was gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 2003, in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kinderrechter. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 18 oktober 2018 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd en zich verenigd met de beslissing om de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 2.309,61, niet opnieuw te beoordelen. De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 6.105,81 gevorderd, maar heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren of deze te matigen, aangezien er geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Het hof verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad, maar concludeert dat de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op rechtstreekse schade en niet op wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de voorzitter en de jongste raadsheer waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.