In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning. De appellant, een huurder, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de vordering van de verhuurder, Woningstichting Rochdale, tot ontruiming was afgewezen. De verhuurder stelde dat de huurder geen hoofdverblijf had in de woning en deze zonder toestemming aan derden had onderverhuurd. De huurovereenkomst was op 2 september 2014 gesloten, en de maandelijkse huurprijs bedroeg € 555,73. De algemene huurvoorwaarden stelden dat de huurder verplicht was de woning zelf te bewonen en dat onderverhuur alleen was toegestaan met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder.
Tijdens het hoger beroep werd vastgesteld dat de huurder de woning in feite had onderverhuurd aan verschillende personen zonder toestemming van de verhuurder. Dit werd bevestigd door getuigenverklaringen en meldingen van bewoners. De huurder had niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat hij hoofdverblijf had in de woning te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de huurder toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de woning ongeoorloofd onder te verhuren, wat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming rechtvaardigde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten van het geding in hoger beroep.