Uitspraak
1.[appellant] ,
2. [appellant] ,
3. [appellant] ,
[vertengenwoordiger]en
[vertengenwoordiger],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen een mondeling vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 21 november 2018, betrof een incidenteel verzoek tot tussenkomst in een procedure tussen Stichting Parlan als eiseres en de geïntimeerden als gedaagden. De appellanten hebben hun hoger beroep ingesteld na de wettelijke termijn van vier weken, zoals bepaald in artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 19 december 2018, maar de appeldagvaarding werd pas op 21 december 2018 betekend. Het hof heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ook al is het proces-verbaal van het vonnis pas na afloop van de termijn verzonden. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter op 21 november 2018 mondeling uitspraak heeft gedaan en dat de appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaten, op de hoogte hadden moeten zijn van de aanvang van de beroepstermijn. Het hof heeft appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep en hen veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.