ECLI:NL:GHAMS:2019:1942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
200.254.375/01 en 200.254.376/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van zaken in hoger beroep tussen Nieuwburen c.s. en ING Bank N.V.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, zijn de appellanten, Beleggings- en Exploitatiemaatschappij Nieuwburen B.V., Notex B.V. en Embocado B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Nieuwburen c.s.), in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis dateert van 28 januari 2019 en betreft twee zaken met de zaaknummers 200.254.375/01 en 200.254.376/01. De appellanten hebben op 30 januari 2019 een dagvaarding ingediend en hebben vervolgens een memorie van grieven ingediend, vergezeld van producties. In het kader van deze procedure hebben zij een incidentele conclusie ingediend waarin zij op basis van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voeging van de zaken hebben gevorderd, met veroordeling van ING Bank N.V. in de kosten van het incident.

ING Bank N.V., de geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerster in het incident, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vervolgens arrest gevraagd in het incident. De appellanten hebben aangevoerd dat de zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Het hof heeft vastgesteld dat aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv is voldaan en heeft de zaken gevoegd. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaken. De hoofdzaken zijn verwezen naar de rol van 2 juli 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door ING.

Het hof heeft in zijn beslissing de voeging van de zaken goedgekeurd en de verdere beslissingen aangehouden. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2019 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.254.375/01 en
200.254.376/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : C/13/658821 / KG ZA 18-1346 en
C/13/659986 / KG ZA 19-16
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2019
inzake
zaaknummer 200.254.375/01:

1.BELEGGINGS- EN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ NIEUWBUREN B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. NOTEX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. EMBOCADO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam,
zaaknummer 200.254.376/01:

1.BELEGGINGS- EN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ NIEUWBUREN B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. NOTEX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. EMBOCADO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Partijen worden hierna Nieuwburen c.s. en ING genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

zaaknummer 200.254.375/01:
Nieuwburen c.s. zijn bij dagvaarding van 30 januari 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2019 onder zaak-/rolnummer C/13/658821 / KG ZA 18-1346 gewezen tussen Nieuwburen c.s. als eiseressen en ING als gedaagde. Nieuwburen c.s. hebben daarna een memorie van grieven ingediend, met producties.
Bij incidentele conclusie hebben Nieuwburen c.s. op de voet van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voeging gevorderd van de onderhavige zaken, met veroordeling van ING in de kosten van het incident.
Bij H-formulier van 4 april 2019 heeft ING zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
zaaknummer 200.254.376/01:
Nieuwburen c.s. zijn tevens bij dagvaarding van 30 januari 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2019 onder zaak-/rolnummer C/13/659986 / KG ZA 19-16 gewezen tussen Nieuwburen c.s. als eiseressen en ING als gedaagde. Nieuwburen c.s. hebben daarna een memorie van grieven ingediend, met producties.
Bij incidentele conclusie hebben Nieuwburen c.s. op de voet van artikel 222 Rv voeging gevorderd van de onderhavige zaken, met veroordeling van ING in de kosten van het incident.
Bij H-formulier van 4 april 2019 heeft ING zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in de incidenten tot voeging:
2.1
Nieuwburen c.s. hebben voeging gevorderd op de grond dat de onderhavige zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en zien op hetzelfde feitencomplex. In de zaak met zaaknummer 200.254.376/01 wordt de uitkomst van die zaak afhankelijk gesteld van de uitkomst van de zaak met zaaknummer 200.254.375/01. ING heeft zich ten aanzien van de incidentele vorderingen tot voeging gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.2
Uit hetgeen Nieuwburen c.s. hebben aangevoerd volgt dat aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv is voldaan. De zaken zullen derhalve worden gevoegd.
2.3
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaken zullen naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door ING.

3.Beslissing

Het hof:
in de incidenten tot voeging:
voegt de zaak met zaaknummer 200.254.375/01 met de zaak met zaaknummer 200.254.376/01;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaken;
in de hoofdzaken:
verwijst de zaken naar de rol van 2 juli 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door ING;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.C.W. Rang en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.