ECLI:NL:GHAMS:2019:2223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.228.207/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil inzake verzekering voor sloopwerkzaamheden met explosieven en schade aan springlijnen

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil tussen de vennootschap naar Belgisch recht [X] BVBA en Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. [X] is als onderaannemer ingeschakeld door THV Besix-Van Oord Amazonehaven v.o.f. voor sloopwerkzaamheden aan de kademuren in Rotterdam, waarbij gebruik werd gemaakt van explosieven. Tijdens de werkzaamheden hebben zich drie incidenten voorgedaan waarbij explosieven niet tot ontploffing zijn gekomen, wat heeft geleid tot schade aan de springlijnen. Delta Lloyd, als verzekeraar, heeft een claim van [X] voor schadevergoeding afgewezen, wat heeft geleid tot deze procedure.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 2 juli 2019 geoordeeld dat de kosten voor het vervangen van de verloren explosieven gedekt zijn onder de verzekering, omdat deze explosieven onderdeel uitmaakten van het verzekerd werk. Het hof heeft vastgesteld dat de schade aan de springlijnen en de kosten voor de verloren explosieven als materiële schade onder de verzekering vallen. Delta Lloyd had eerder een deel van de claim gehonoreerd, maar het hof oordeelde dat Delta Lloyd niet meer terug kon komen op haar eerdere standpunt over de dekking. De rechtbank had eerder Delta Lloyd veroordeeld tot betaling van € 7.140,00, maar het hof heeft dit bedrag verhoogd tot € 27.140,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 1.117,80 toegewezen. Het hof heeft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg bekrachtigd, maar Delta Lloyd is veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.228.207/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/610454 / HA ZA 16-612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2019
inzake
de vennootschap naar Belgisch recht
[X] BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats] , [land] ,
appellante,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.A.M. Seck te Rotterdam,
tegen:
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.H. Tuit te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Delta Lloyd genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 27 september 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2017, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen haar als eiseres en Delta Lloyd als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis deels zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen volledig zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
Delta Lloyd heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en onder de voorwaarde van het slagen van één of meerdere grieven van [X] in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van alle vorderingen van [X] , alles met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [X] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft [X] geconcludeerd tot verwerping daarvan, met veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[X] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden. Delta Lloyd heeft verwezen naar haar bewijsaanbod in eerste aanleg.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep als zodanig niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Voor zover [X] met grief 1 betoogt dat de rechtbank meer of andere feiten als vaststaand had moeten aanmerken, faalt deze grief. De rechtbank was niet gehouden meer feiten op te sommen dan die zij nodig achtte ter motivering van de beslissingen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Het gemeentelijk havenbedrijf van de gemeente Rotterdam heeft aan THV Besix-Van Oord Amazonehaven v.o.f. (hierna: Besix) opdracht gegeven tot de verbreding van de monding van de Amazonehaven. Ter uitvoering van deze opdracht heeft Besix [X] als onderaannemer ingeschakeld om een deel van de oude kademuren te slopen. [X] is gespecialiseerd in het slopen met behulp van explosieven.
2.3.
Besix heeft ten behoeve van het werk een ‘verzekering alle bouwplaatsrisico’s’ (hierna: de verzekering) gesloten. De verzekering is door tussenkomst van assurantiemakelaar Aon gesloten op de assurantiebeurs. Delta Lloyd heeft als verzekeraar voor 100% getekend. De verzekering is opgemaakt en ondertekend in België, maar daarop is Nederlands recht van toepassing verklaard. Geschillen kunnen worden voorgelegd aan arbiters of een Nederlandse rechtbank. De verzekering is samengesteld uit bijzondere voorwaarden en algemene voorwaarden. Daarnaast bevat de verzekering drie afdelingen waarop specifieke verzekeringsvoorwaarden van toepassing zijn:
- Afdeling I: Verlies en schade aan de verzekerde werken;
- Afdeling II: Wettelijke aansprakelijkheid;
- Afdeling III: Verlies en schade aan bestaande goederen.
2.4.
In Afdeling II van de verzekering (Wettelijke aansprakelijkheid), is onder andere het volgende bepaald:
“Verzekeraars zullen bovendien de reddingskosten vergoeden. Deze worden beperkt tot 20% van de interventielimiet met een minimum van EUR 495.787,05 (…)”
Onder het kopje ‘Bepaling van de vergoeding voor de afdelingen I en III’ is onder andere bepaald:
“Verzekeraars betalen de reddingskosten wanneer deze gemaakt werden als goede huisvader zelfs indien de aangewende pogingen zonder resultaat zijn.
(…)
“De “reddingskosten” zijn die welke voortvloeien uit:
- de maatregelen die de verzekeraars hebben gevraagd om de gevolgen van het schadevoorval te voorkomen of te beperken;
- de redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen om bij nakend gevaar het schadegeval te voorkomen of de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken, op voorwaarde dat:
◦ deze maatregelen dringend zijn, dat wil zeggen dat de verzekerde verplicht is ze onmiddellijk te nemen, zonder mogelijkheid de verzekeraars te verwittigen en hun voorafgaande instemming te verkrijgen, zonder de belangen van deze laatsten te schaden
◦ indien het om maatregelen gaat om een schadegeval te voorkomen, er nakend gevaar is, dat wil zeggen dat indien deze maatregelen niet genomen worden, er onmiddellijk en zeker een schadegeval zou uit voortvloeien.”
In de algemene voorwaarden is, voor zover van belang, bepaald:
“VI. REDDINGSKOSTEN
In geval van aanwezige of dreigende schade zijn de verzekerden gerechtigd om alles in het werk te stellen met tot doel het beschermen en beveiligen van de desbetreffende verzekerde goederen en dit op kosten van de verzekeraars.
Zullen eveneens gedekt zijn door deze polis, de kosten aangegaan door de verzekerde met als doel een verergering van de schade te verhinderen, te beperken en/of beschadigde goederen te redden.
Niettegenstaande de voorwaarden van de twee bovenstaande paragrafen, zullen de verzekeraars niet verantwoordelijk gesteld worden voor een hoger bedrag per schadegeval, dan datgene vermeld in de bijzondere voorwaarden.”
2.5.
Tijdens de werkzaamheden van [X] hebben zich drie incidenten voorgedaan op 30 mei, 12 juni en 29 juli 2013 als gevolg waarvan explosieven niet tot ontploffing zijn gekomen. De incidenten zijn via Aon gemeld bij Delta Lloyd.
2.6.
In opdracht van Delta Lloyd heeft schade-expert [Y] van McLarens Global Claims Service (later genaamd Phacts) een onderzoek ingesteld en drie expertiserapporten uitgebracht.
2.7.
Bij brief van 14 augustus 2014 schreef Delta Lloyd aan [X] , voor zover van belang:
“Om u tegemoet te komen zijn wij bereid om de claim “springlijnen” te honoreren. Volgens de expert bedraagt deze post € 36.187,00. Nu er hier sprake is van een drietal evenementen en er een eigen risico van kracht is van € 10.000,00 willen wij een netto bedrag van € 6.187,0 aan u overmaken.”
Bij e-mail van 17 november 2014 schreef Delta Lloyd aan [X] , voor zover hier van belang:
“Wij blijven bij ons standpunt en zullen dat hieronder trachten te verduidelijken.
Materiële beschadiging
Juist omdat er voor de kapot gevaren leidingen wel aan het criterium van de materiële beschadiging wordt voldaan hebben wij deze kosten gehonoreerd. Verder dan dit gaat onze verplichting echter niet.
(…)”

3.Beoordeling

3.1.
Deze procedure betreft een dekkingsgeschil. Niet ter discussie staat dat [X] als onderaannemer van Besix verzekerde is onder de verzekering. [X] heeft aanspraak gemaakt op dekking voor de volgens haar als gevolg van de incidenten ontstane schade. Delta Lloyd is niet tot uitkering overgegaan. [X] vordert in dit geding dat Delta Lloyd wordt veroordeeld € 432.660,55 aan haar te betalen, vermeerderd met rente. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 3.938,00 aan buitengerechtelijke kosten, eveneens vermeerderd met rente.
3.2.
De rechtbank heeft Delta Lloyd veroordeeld € 7.140,00 aan [X] te betalen. De vorderingen van [X] zijn voor het overige afgewezen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is [X] veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op.
3.3.
Grief 1 is hoofdzakelijk een inleiding op de daarop volgende grieven. Voor zover grief 1 zelfstandige klachten of stellingen bevat, zullen die worden besproken in het kader van de overige grieven.
3.4.
Grief 2 ziet op de omvang van de materiële schade die gedekt is onder de verzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de materiële schade totaal € 36.187,00 bedraagt. Het betreft schade aan springlijnen als gevolg van de drie incidenten. De incidenten hadden niet alle dezelfde oorzaak, zodat driemaal een eigen risico in aftrek is gebracht, waarna een toewijsbaar bedrag van € 7.140,00 resteerde. [X] meent dat niet alleen de schade aan de springlijnen voor dekking in aanmerking komt, maar ook de schade in verband met de niet tot ontploffing gekomen explosieven. Deze explosieven waren geladen en gekoppeld aan de springleidingen die zijn beschadigd. Nadat de leidingen waren beschadigd, konden deze explosieven niet meer tot ontploffing worden gebracht, niet worden hergebruikt of hersteld. Dat is volgens [X] materiële schade (verlies) in de zin van Afdeling I van de verzekeringsvoorwaarden. Deze schade wordt door [X] begroot op tweemaal een bedrag van € 13.570.
3.5.
Delta Lloyd meent dat de explosieven niet als materiële schade voor dekking in aanmerking komen. Het plaatsen van nieuwe explosieven teneinde een werk af te kunnen ronden wat eerder niet correct werd of kon worden uitgevoerd levert volgens Delta Lloyd geen schade in materiële zin aan het werk op (memorie van grieven, 21).
3.6.
Het verweer van Delta Lloyd faalt, wat er zij van haar standpunt dat het hier niet gaat om materiële schade aan het werk. [X] is ingeschakeld in verband met de sloop van de kade. Deze sloop is onderdeel van het verzekerde werk in de zin van Afdeling I van de verzekering. Blijkens het in de verzekering genoemde ‘voorwerp van de verzekering’ zijn onderdeel van het verzekerde werk “de voorbereidende en/of de bijkomende werkzaamheden van welke aard en natuur ook, zowel tijdelijk als permanent” en “alle materialen ingebouwd in het project”. Onvoldoende is bestreden dat als gevolg van de beschadiging van springleidingen een deel van de geplaatste explosieven niet tot ontploffing is gekomen. Evenmin is bestreden dat de in de oude kademuur geplaatste niet-geëxplodeerde explosieven niet meer zelfstandig tot ontploffing konden worden gebracht, niet konden worden hergebruikt of hersteld en daarmee onbruikbaar zijn geworden. [X] heeft aanvullende explosieven geplaatst, mede om te voorkomen dat de niet-geëxplodeerde explosieven ongecontroleerd zouden exploderen of in het puin zouden achterblijven. Onder al deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de geplaatste en niet-geëxplodeerde explosieven onderdeel waren van het verzekerde werk en verloren zijn gegaan.
3.7.
De verzekering dekt op grond van Afdeling I “de kosten voor het vervangen en/of het herstellen en/of het in goede staat stellen van de verzekerde goederen en/of elk deel van de goederen die verloren, vernield of beschadigd zouden zijn op eender welke manier of welke ook de oorzaak weze.” In het overgelegde expertiserapport is de kostenopstelling van [X] opgenomen. Onderdeel daarvan zijn “bijkomende springwerken in zone waar lading niet gesprongen was”. Voor de incidenten 1 en 2 is daarvoor elk een bedrag van € 13.570 opgenomen. De door [X] gevorderde kosten hebben aldus betrekking op de aanvullend geplaatste explosieven die geplaatst zijn met het oog op het vervangen en/of herstellen van verzekerde goederen die verloren zijn gegaan. De kosten hebben daarmee betrekking op een verzekerd verlies. Delta Lloyd meent dat [X] de hoogte van deze kosten nader diende te concretiseren en onderbouwen en niet uit het expertiserapport kon overnemen. Het hof volgt Delta Lloyd daarin niet. Dat de door Delta Lloyd ingeschakelde expert slechts de opgave van [X] zou hebben overgenomen in zijn rapportage en geen eigen onderzoek heeft gedaan, betekent niet dat Delta Lloyd thans in rechte kan volstaan met een geheel ongemotiveerde betwisting van de kostenopgave. Grief 2 slaagt.
3.8.
Het slagen van grief 2 brengt mee dat de voorwaarde voor het behandelen van het incidenteel hoger beroep is vervuld.
3.9.
Met grief I in incidenteel hoger beroep betoogt Delta Lloyd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Delta Lloyd niet vrijstond op haar eerdere dekkingstandpunt terug te komen.
3.10.
De grief faalt. Het hof komt tot de zelfde afweging als de rechtbank en maakt haar overwegingen tot de zijne. Bij e-mail van 17 november 2014 heeft Delta Lloyd onder het kopje ‘materiële beschadiging’ geschreven: “Juist omdat er voor de kapot gevaren leidingen wel aan het criterium van de materiële beschadiging wordt voldaan hebben wij deze kosten gehonoreerd. Verder dan dit gaat onder verplichting niet”. In redelijkheid kan deze passage niet anders worden uitgelegd dan dat de schade aan de springleidingen door Delta Lloyd is aangemerkt als gedekte materiële schade. Met name uit de passage “hebben wij deze kosten gehonoreerd” mocht [X] concluderen dat Delta Lloyd in zoverre haar afwijzende dekkingsstandpunt niet langer handhaafde. Daaraan doet niet af dat Delta Lloyd voor het overige in deze e-mail een afwijzend standpunt ten aanzien van de dekking heeft ingenomen. [X] kon en mocht ervan uitgaan dat ten aanzien van de beschadigde leidingen Delta Lloyd zich niet langer tegen vergoeding van de geclaimde kosten verzette. Op dit in deze e-mail verwoorde dekkingsstandpunt kan Delta Lloyd thans niet meer terugkomen.
3.11.
Met grief II in incidenteel hoger beroep voert Delta Lloyd aan dat de rechtbank niet of niet kenbaar heeft meegewogen dat [X] volgens Delta Lloyd de incidenten niet tijdig heeft gemeld.
3.12.
Deze grief is vergeefs voorgesteld. Een niet-tijdige melding kan slechts consequenties hebben voor [X] als komt vast te staan dat Delta Lloyd daardoor schade heeft geleden of in een redelijk belang is geschaad. Delta Lloyd heeft dat niet onderbouwd. Zij maakt niet concreet wat er zou zijn gebeurd als een tijdige melding had plaatsgevonden en dat en waarom zij in vergelijking daarmee in een nadeliger positie is komen te verkeren.
3.13.
Met grief III in incidenteel hoger beroep richt Delta Lloyd zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij vanaf 17 november 2014 wettelijke rente is verschuldigd over het door haar te betalen bedrag van € 7.140,00. Delta Lloyd meent dat zij op die datum niet in verzuim was.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat Delta Lloyd ten aanzien van de materiële schade haar voorbehoud bij e-mail van 17 november 2014 heeft laten varen en de geclaimde kosten honoreerde. Daarvan uitgaande kon de rechtbank tot het oordeel komen dat Delta Lloyd door niettemin vast te houden aan een afwijzend dekkingsstandpunt op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c BW zonder nadere ingebrekestelling van rechtswege in verzuim is komen te verkeren. Grief II faalt.
3.15.
Het slagen van grief 2 in principaal hoger beroep en het falen van het incidenteel hoger beroep betekent dat alsnog dient te worden beslist op de vordering van [X] tot vergoeding van de kosten voor de verloren gegane explosieven. Hiervoor is reeds overwogen dat deze kosten zien op verzekerde schade en Delta Lloyd de hoogte van het gevorderde bedrag niet gemotiveerd heeft betwist. Dat brengt mee dat tweemaal een bedrag van € 13.570 toewijsbaar is, dat is € 27.140,00. [X] vordert wettelijke rente over dit bedrag. Delta Lloyd bestrijdt dat zij eerder dan met ingang van de datum van de inleidende dagvaarding in verzuim is geraakt. Daarop is [X] vervolgens niet meer ingegaan, zodat van deze datum zal worden uitgegaan.
3.16.
Nadat was geconstateerd dat een aantal explosieven niet tot ontploffing was gekomen, is een veiligheidsplan opgesteld door ADEDE Search & Recovery. [X] heeft dat geadviseerde veiligheidsplan vervolgens uitgevoerd. De daaraan verbonden kosten claimt [X] van Delta Lloyd. Zij doet dat niet onder Afdeling I van de verzekering, maar als zogenaamde reddingskosten in de zin van Afdeling II van de verzekering. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de bedoelde kosten niet als reddingskosten als bepaald in artikel VI van de algemene voorwaarden kunnen worden aangemerkt en heeft de vorderingen van [X] in zoverre afgewezen. Tegen dat oordeel richten zich de grieven 3 en 4 in principaal hoger beroep.
3.17.
Kern van het betoog van [X] is dat het begrip reddingskosten in de Afdelingen I en III weliswaar overeenstemt met het wettelijke begrip bereddingskosten van artikel 7:957 BW, maar dat in afwijking daarvan in Afdeling II van de verzekering van een ruimer begrip wordt uitgegaan. Anders dan [X] is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat in artikel IV van de algemene voorwaarden geen afwijking valt te lezen van artikel 7:957 BW. Uit de formulering “in geval van aanwezige of dreigende schade” blijkt niet dat is afgeweken van artikel 7:957 BW, waar gesproken wordt van “de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan”.
3.18.
Naar vaste rechtspraak dient onder het ophanden zijn van de verwezenlijking van het risico in de zin van artikel 7:957 BW te worden verstaan een “onmiddellijk dreigend gevaar, dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kan worden weggenomen” (zie HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2309). Het vereiste van een onmiddellijk dreigend gevaar ziet op het risico van het intreden van een gedekte schadetoebrengende gebeurtenis. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door [X] genomen maatregelen weliswaar geschikt waren om de kans op de verwezenlijking van het risico op ontploffing van de niet-geëxplodeerde explosieven te verkleinen of definitief weg te nemen, maar dat geen onmiddellijk dreigend gevaar aanwezig was op het ontstaan van gedekte schade dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen. Afdeling II van de verzekering (Wettelijke aansprakelijkheid) waarop [X] zich beroept, ziet op de aansprakelijkheid van [X] voor schade van derden. Zolang de niet geëxplodeerde ladingen bleven liggen was, naar Delta Lloyd overigens niet betwist, gezien de aard van de ladingen het risico op ontploffingsgevaar niet geheel uitgesloten. Niet aannemelijk is echter geworden dat dit gevaar onmiddellijk dreigend was en slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden afgewend. Dat het gevaar voor derden niet kon worden afgewend door het nemen van normale voorzorgmaatregelen – het stilleggen van werkzaamheden binnen het werkgebied en het afzetten daarvan – is onvoldoende gebleken.
3.19.
Bij wijze van aanvullende of subsidiaire grondslag beroept [X] zich in hoger beroep op artikel 6:96 lid 2 onder a in verbinding met artikel 7:944 BW. Voor zover het hof tot het oordeel zou komen dat de gevorderde kosten niet als reddingskosten in de zin van de verzekeringsvoorwaarden kunnen worden aangemerkt, dient Delta Lloyd de kosten volgens [X] te vergoeden als buitengerechtelijke kosten. Dergelijke kosten vormen volgens haar vermogensschade en een schadeverzekering als de onderhavige strekt tot vergoeding van vermogensschade zoals is bepaald in artikel 7:944 BW.
3.20.
Deze subsidiaire grondslag is vergeefs aangevoerd. Artikel 6:96 BW heeft betrekking op kosten die zijn gemaakt ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht. Daaronder vallen niet de kosten die geheel in het algemeen ter voorkoming of beperking van schade zijn gemaakt en niet zozeer met het oog op de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden aangenomen dat dreiging aanwezig was op het ontstaan van schade bij derden waarvoor [X] aansprakelijk zou kunnen worden gehouden en evenmin dat [X] jegens derden aansprakelijk was en tot schadevergoeding was gehouden.
3.21.
Het beroep op de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt eveneens. [X] stelt geen bijkomende omstandigheden die het beroep van Delta Lloyd op de beperkingen van de omvang van de dekking onaanvaardbaar maken.
3.22.
Grief 5 richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de door [X] gevorderde buitengerechtelijke kosten. Deze grief slaagt. Bij memorie van grieven stelt [X] dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, anders dan ter voorbereiding van gedingstukken en instructie van de zaak. Zij verwijst naar gevoerde correspondentie. Door Delta Lloyd is daarop vervolgens niet inhoudelijk ingegaan, zodat buitengerechtelijke kosten als verder niet weersproken toewijsbaar zijn. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden begroot aan de hand van het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, berekend over de hoofdsom die totaal in dit geding toegewezen zal worden. Wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, als gevorderd.
3.23.
Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd. De kosten ten aanzien van de niet-geëxplodeerde explosieven en de buitengerechtelijke kosten zullen alsnog worden toegewezen, zoals hierna zal worden vermeld. Partijen hebben geen feiten te bewijzen aangeboden, die – indien bewezen - tot een ander oordeel zouden leiden, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt. [X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep. De grieven in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zijn alle vergeefs voorgesteld. Delta Lloyd als zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. De uitkomst van de procedure in hoger beroep leidt niet tot een andere proceskostenveroordeling in eerste aanleg dan reeds is uitgesproken. Grief 6, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, slaagt niet.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij het meerdere boven het toegewezen bedrag van € 7.140,00 is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Delta Lloyd € 27.140,00 aan [X] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt Delta Lloyd € 1.117,80 ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [X] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 5.200,00 aan verschotten, € 3.099,00 voor salaris advocaat en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten ingeval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest of het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.549,50 voor salaris advocaat;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, J.W. Hoekzema en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.