3.1.In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) [appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] (verder: de woning). In 1997 en 2000 is de woning (door derden) verbouwd en is op het platte dak een opbouw geplaatst, bestaande uit een slaapkamer en badkamer, met dakterras.
( b) In 2011 heeft [geïntimeerde] , die een klussenbedrijf exploiteert, op grond van een tussen hem als aannemer en [appellant] als opdrachtgever gesloten aanneemovereenkomst onder meer de Keralit gevelpanelen en het kozijn van de dubbele slaapkamerdeuren gedemonteerd, een groot gedeelte van de houtskeletbouwwand opnieuw opgebouwd, de loodslabben onder het kozijn van de dubbele slaapkamerdeuren en tussen de daktrim en de gevelpanelen vervangen en het kozijn van de dubbele slaapkamerdeuren en de gevelpanelen opnieuw gemonteerd. [appellant] heeft [geïntimeerde] in verband hiermee een bedrag van € 8.709,14 (inclusief btw) voldaan.
( c) In 2012 heeft [geïntimeerde] een lekkage op het terras verholpen door de dakbedekking van het terras te vervangen. [appellant] heeft hem hiervoor een bedrag van € 3.794,80 (inclusief btw) betaald.
( d) In 2015 trad wederom een lekkage op, thans boven de badkamerdeur. Bouwbedrijf [X] Projectbouw (verder: [X] ) heeft deze lekkage provisorisch verholpen. [appellant] heeft [X] daarvoor een bedrag van € 278,30 (inclusief btw) betaald. [appellant] heeft deze lekkage begin 2016 met [geïntimeerde] besproken. [geïntimeerde] heeft toen aangeboden opnieuw te kitten, maar [appellant] wilde dat [geïntimeerde] destructief onderzoek zou verrichten, hetgeen deze heeft geweigerd.
( e) Bij brief van SRK (de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] ) van 2 februari 2016 is [geïntimeerde] gesommeerd om binnen twee weken, kort gezegd, de constructie te onderzoeken en te herstellen, en ter zake in gebreke gesteld.
( f) Bij brief van 8 februari 2016 heeft [geïntimeerde] wederom aangeboden siliconenkit aan te brengen maar aansprakelijkheid van de hand gewezen, kort gezegd op de grond dat de problemen zijn ontstaan doordat de door hem in 2011 aangebrachte kit door een derde (kennelijk [X] ; hof) is weggesneden.
( g) Op 16 maart 2016 heeft EMN Expertise (verder: EMN) bouwkundig onderzoek uitgevoerd en hiervan op 20 april 2016 rapport uitgebracht. Zij heeft SRK hiervoor een bedrag van € 935,94 (inclusief btw) in rekening gebracht.
( h) Op 8 juni 2016 is voormeld rapport aan [geïntimeerde] verzonden, waarbij hem een termijn voor herstel is gegeven met de mededeling dat [appellant] anders een beroep zal doen op vervangende schadevergoeding.
( i) Bij brief van 10 juni 2016 heeft [geïntimeerde] wederom aansprakelijkheid van de hand gewezen.
( j) Vervolgens heeft [appellant] de lekkage door JHF Bouw laten herstellen. JHF Bouw heeft [appellant] bij factuur van 11 juli 2016 een bedrag van € 3.025,00 (inclusief btw) in rekening gebracht, welk bedrag is betaald.
( k) Na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding (op 26 september 2016) heeft [appellant] nieuwe vochtplekken in de woning ontdekt. Bij brief van 28 november 2016 heeft SRK [geïntimeerde] gesommeerd herstelwerkzaamheden uit te voeren conform een offerte van JHF Bouw en hem ter zake in gebreke gesteld. Tevens is [geïntimeerde] bij die brief uitgenodigd aanwezig te zijn bij een door EMN uit te voeren bouwkundig onderzoek. EMN heeft dit onderzoek op 5 december 2016 uitgevoerd. [geïntimeerde] was daarbij aanwezig. EMN heeft hierover op 11 januari 2017 schriftelijk gerapporteerd en SRK ter zake een bedrag van € 863,94 (inclusief btw) in rekening gebracht.
( l) Bij brief van 11 januari 2017 heeft SRK [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 7.050,00, het door EMN bij laatstbedoeld rapport aan herstelkosten begrote bedrag. [geïntimeerde] heeft dit bedrag niet voldaan.
( m) [geïntimeerde] heeft op 21 maart 2017 in de woning een onderzoek laten uitvoeren door Balkan Bouw & Timmerbedrijf VOF (verder: Balkan) die daarover op 28 maart 2017 schriftelijk heeft gerapporteerd.
( n) EMN heeft bij brief van 31 mei 2017 op het rapport van Balkan gereageerd en SRK hiervoor een bedrag van € 287,98 (inclusief btw) in rekening gebracht.
( o) In de eerste aanleg van dit geding heeft [appellant] van [geïntimeerde] de betaling van verschillende bedragen ten titel van schadevergoeding, met rente en incassokosten, gevorderd. Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter de vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen.
3.2.1.Grief Ihoudt, kort gezegd, in dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen en daartoe heeft overwogen dat [appellant] de door hem gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd.
3.2.2.[appellant] betoogt allereerst dat [geïntimeerde] (in 2011) de houtskeletbouwwand verkeerd heeft opgebouwd. Aan de binnenzijde ontbreekt immers damp-remmende folie en aan de buitenzijde het zogeheten regelwerk en bijgevolg de ventilatiespouw. Hierdoor kan het (leef)vocht in de houtskeletbouwwand niet of onvoldoende naar buiten worden afgevoerd, waardoor het in de constructie en in het isolatiemateriaal zakt (verstikking).
3.2.3.Het rapport van EMN van 11 januari 2017 luidt, voor zover thans van belang:
“Wij constateerden[tijdens het onderzoek op 5 december 2016; hof]
de volgende zaken die tijdens ons eerste bezoek op 16 maart 2016 niet zichtbaar waren vanwege folieafdekkingen:
• (…)
• Aan de binnenzijde hebben wij geconstateerd dat wederpartij[ [geïntimeerde] ; hof]
geen damp-remmende folie heeft toegepast. Aan de buitenzijde van de HSB wand[houtskeletbouwwand; hof]
heeft wederpartij weliswaar damp-open folie aangebracht. Echter, na bestudering van onze foto’s blijkt dat wederpartij de Keralit geveldelen direct heeft gemonteerd op de houten stijlen van de HSB wand. Er bevindt zich dus geen spouwruimte tussen de damp-open folie en de Keralit geveldelen waardoor sprake is van “verstikking”. Het vocht in de constructie kan onvoldoende of niet door de folie naar buiten worden afgevoerd en zakt vervolgens omlaag langs de binnenzijde van de constructie. Hierdoor is klaarblijkelijk in de loop der tijd een vochtprobleem ontstaan die zich met name aan de onderzijde van de wand aan de binnenzijde openbaart. (…)”
De brief van EMN van 31 mei 2017, waarbij wordt gereageerd op het rapport van Balkan van 28 maart 2017, luidt, voor zover van belang:
“9. (…) Verder stelt [Y][Balkan; hof]
dat EMN zou hebben vermeld dat wederpartij[hier en hierna: [geïntimeerde] ; hof]
geen dampremmende folie heeft aangebracht. Dat is juist. Wij stellen echter niet dat dit de kern of oorzaak van het probleem is. Wederpartij heeft aan de buitenzijde dampopen folie aangebracht op door hem nieuw geplaatste staanders. Wij raadpleegden (…) de instructie gegevens van Keralit (…). Hieruit blijkt dat het Keralit moet worden aangebracht op een regelwerk waardoor een spouw ontstaat tussen de staanders en de geveldelen ten behoeve van ventilatie. Hier ligt dekernvan het probleem, namelijk“verstikking”. Het (leef)vocht in de houtskeletbouwwand kan niet afdoende naar buiten worden afgevoerd, omdat er geen luchtspouw is gecreëerd door wederpartij. (…) Het vocht slaat als het ware terug in de constructie en zakt naar beneden. Tijdens ons bezoek op 5 december 2016 hebben wij dan ook (…) geconstateerd dat het isolatiemateriaal en de dampopen folie nat is. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat een gedeelte van de door wederpartij aangebrachte houtconstructie is aangetast door houtrot. (…) Wederpartij had als “professional” een werkopdracht om de HSB wand weer opnieuw op te bouwen. Dat betekent dat wederpartij zich had moeten verdiepen in de wijze waarop het Keralit moest worden aangebracht, namelijk toepassing van een luchtspouw volgensonderstaandprincipe (…)[volgt afbeelding; hof].
Het al dan niet toepassen van dampremmende folie aan de binnenzijde is hierin minder relevant.
(…)
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat wederpartij in 2011 (…) de HSB wand weer opnieuw heeft opgebouwd voor cliënt[ [appellant] ; hof]
. Echter, wederpartij heeft hierbij geen of onvoldoende rekening gehouden met de bouwfysische eisen voor het opbouwen van dergelijke HSB wanden.
Wij achten het aannemelijk dat het vochtprobleem gerelateerd kan worden aan gehanteerde werkwijze zoals hiervoor omschreven. (…)”
3.2.4.[geïntimeerde] erkent geen damp-remmende folie te hebben gebruikt maar betwist dat het aanbrengen van dergelijke folie noodzakelijk was. Omdat uit haar zojuist geciteerde brief van 31 mei 2017 blijkt dat het niet aanbrengen van damp-remmende folie volgens EMN niet “de kern of oorzaak van het probleem” is, kan, mede gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, in het midden blijven of [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten door dergelijke folie niet aan de binnenzijde van de houtskeletbouwwand aan te brengen.
3.2.5.[geïntimeerde] betwist niet dat volgens de desbetreffende instructies het Keralit moet worden aangebracht op een zogeheten regelwerk. Bovendien houden ook de door [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde voorschriften van de website “allesoverkeralit. nl” in dat een regelwerk wordt aangelegd. Voorts betwist [geïntimeerde] niet dat hij (zelf) geen regelwerk heeft aangebracht. Zijn (overigens pas bij antwoordakte) geponeerde stellingen dat er wel regelwerk “aanwezig was” en dat “er” natuurlijk regelwerk is aangebracht, acht het hof in het licht van al het voorgaande te vaag, terwijl bovendien – anders dan [geïntimeerde] meent – op de foto’s in de rapporten van EMN waarop [geïntimeerde] bij het werk is afgebeeld, geen regelwerk zichtbaar is. Tegen deze achtergrond is de stelling van [geïntimeerde] dat hij de geveldelen volgens de geldende montagevoorschriften heeft (terug) geplaatst onvoldoende onderbouwd en, bijgevolg, ook zijn stelling dat er voldoende ventilatieruimte was tussen de geveldelen. Aan de pas bij pleidooi in appel door [geïntimeerde] geponeerde stelling die erop neerkomt dat het regelwerk bestaat in de bij de Keralit delen behorende aluminium staanders, welke stelling door [appellant] overigens is betwist, gaat het hof voorbij omdat ook deze stelling in het licht van het hiervoor overwogene nadere, maar niet gegeven, toelichting behoefde en deze stelling overigens ook tardief wordt geacht. Aldus staat naar het oordeel van het hof vast dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door het Keralit niet aan te brengen op een (door hem gemaakt) regelwerk.
3.2.6.Verder stelt [appellant] dat [geïntimeerde] de loodslabben niet juist heeft aangebracht. [geïntimeerde] heeft te lange stroken (van 2,1 meter) toegepast, terwijl ook de opstand en de afwerking achter de kozijnstijl niet juist is. Als gevolg van een en ander is het lood aan weerszijden van de kozijnstijlen al ingescheurd. Volgens de verwerkings- en montagevoorschriften (van Stichting Bouwlood) mag lood in een lengte van maximaal 1,5 meter worden verwerkt. [appellant] beroept zich in dit verband op deze passage uit de brief van EMN van 31 mei 2017:
“11. (…) In de loodslabbe zit een scheur ter hoogte van de linker kozijnstijl. Regenwater kan hierdoor achter het bitumen druppelen, hetgeen na enkele jaren kan leiden tot vochtdoorslag/houtrot. De scheur in het lood is naar onze mening het gevolg van het onjuist aanbrengen van het lood (te lange stroken, onjuiste opstand en afwerking achter de kozijnstijl).
Wij achten het aannemelijk dat het lood ten gevolge van krimp en uitzetting op een gegeven moment is gescheurd, omdat het lood op onjuiste wijze is aangebracht. (…)”
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat volgens voormelde voorschriften lood in stroken met een lengte van maximaal 1,5 meter mag worden verwerkt en tot en met zijn antwoordakte in appel evenmin dat hij stroken van 2,1 meter heeft gebruikt. Pas bij pleidooi in appel heeft [geïntimeerde] gesteld dat de door hem gebruikte loodslabben “hooguit 1,2 meter lang” waren, maar die stelling acht het hof in het licht van al het voorgaande ongenoegzaam. Dat het lood ook overigens onjuist is aangebracht (onjuiste opstand en afwerking achter de kozijnstijl) heeft [geïntimeerde] niet (gemotiveerd) betwist. Het hof zal daarom ook op dit punt van de juistheid van de stellingen van [appellant] uitgaan en concludeert dat [geïntimeerde] ook hier is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
3.2.7.[geïntimeerde] betwist voorts dat de door [appellant] (kennelijk: vanaf 2016) ondervonden (lekkage)problemen zijn veroorzaakt door de wijze van aanbrengen van het Keralit en/of de loodslabben. Volgens hem – en hij beroept zich daarbij telkens op het rapport van Balkan – is die oorzaak optrekkend vocht vanuit de laminaatvloer en/of een airco die enige jaren “in de ruimte” is geplaatst en die zorgt voor condens en/ of schimmel. [geïntimeerde] stelt voorts dat het lood beschadigd is als gevolg van het telkens open en dicht klappen van de loodslabben. Dat is niet door hem gedaan maar door [appellant] en/of door deze ingeschakelde werklieden. Ten slotte stelt [geïntimeerde] dat het voor de hand ligt dat na de lekkage van 2015 vocht uit de badkamer is doorgelekt naar de uitbouw waaraan hij in 2011 heeft gewerkt. Het betreft hier, kort gezegd, stellingen op grond waarvan [geïntimeerde] betoogt dat niet zijn (voormelde) tekortkomingen maar andere omstandigheden hebben geleid tot de door [appellant] vanaf 2016 ondervonden (lekkage)problemen. Volgens [geïntimeerde] doet de brief van EMN van 31 mei 2017 niet af aan het rapport van Balkan.
3.2.8.Het hof verwerpt deze stellingname van [geïntimeerde] . EMN heeft in haar brief van 31 mei 2017 de door Balkan in haar rapport van 28 maart 2017 genoemde mogelijke oorzaken van de problemen (als hierboven vermeld) weergegeven, is daarop ingegaan en heeft deze alternatieve oorzaken telkens van de hand gewezen. [geïntimeerde] heeft daartegen vervolgens niets (inhoudelijks) meer ingebracht, reden waarom het hof ervan uitgaat dat de door [appellant] ondervonden (lekkage)problemen (wel degelijk) door de tekortkomingen van [geïntimeerde] zijn veroorzaakt.
3.2.9.In het navolgende zal worden onderzocht of en in hoeverre het door [appellant] (in appel) gevorderde toewijsbaar is. [appellant] vordert in hoofdsom de betaling door [geïntimeerde] van bedragen van:
- € 3.104,00, de kosten van herstel van de loodslabben (€ 2.904,00) en de kitvoeg (€ 200,00),
- € 278,30, de kosten van de provisorische reparatie van [X] ,
- € 7.050,00, de kosten van herstel van de houtskeletbouwwand en aanpassing aan de dakrand,
- € 2.087,86, de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te weten de nota’s van EMN van € 935,94, € 863,94 en € 287,98,
- € 893,75, de buitengerechtelijke kosten.
3.2.10.De vorderingen van € 200,00 (het door EMN in haar rapport van 16 maart 2016 begrote bedrag voor het herstel van de kitvoeg boven de badkamerdeur) en € 287,30 (de kosten van de reparatie door [X] ) komen niet voor toewijzing in aanmerking omdat [appellant] niet (voldoende) duidelijk heeft gemaakt dat en waarom de lekkage boven de badkamerdeur is veroorzaakt door een tekortkoming van [geïntimeerde] . Bovendien heeft [geïntimeerde] aangeboden opnieuw te kitten maar heeft [appellant] dat geweigerd. Voor wat betreft de kosten van [X] komt daar nog bij dat deze zijn gemaakt op een moment dat [geïntimeerde] (nog) niet in gebreke was gesteld en (nog) niet in verzuim was.
3.2.11.De vordering van € 2.904,00 is toewijsbaar. EMN heeft in haar rapport van 16 maart 2016 de kosten voor herstel van de slabben (gespecificeerd) op dit bedrag begroot. Waar [geïntimeerde] (zowel in eerste aanleg als in appel) heeft gesteld dat EMN deze kosten heeft geschat op (slechts) € 200,00, ziet hij over het hoofd dat laatstbedoeld bedrag alleen ziet op het kitwerk boven de badkamerdeur. Voor het overige heeft [geïntimeerde] niet betwist dat met het herstel van de loodslabben een bedrag van € 2.904,00 is gemoeid (hij betoogt slechts dat de factuur van JHF Bouw van € 3.025,00 niet gespecificeerd is). Evenmin heeft hij betwist dat [appellant] dit herstelwerk heeft doen uitvoeren en heeft betaald.
3.2.12.Met betrekking tot de vordering van € 7.050,00 overweegt het hof als volgt. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] betoogd dat [appellant] “in strijd met zijn kikplicht” ter zake niet tijdig heeft geklaagd omdat de inleidende dagvaarding van 26 september 2016 dateert en [appellant] de onderhavige vordering pas in februari 2017 (bij akte wijziging eis) heeft ingesteld. Wat er verder zij van dit (ongemotiveerde) verweer, [geïntimeerde] miskent dat [appellant] hem te dezen reeds bij brief van 28 november 2016 in gebreke heeft gesteld. [appellant] heeft reeds daarom voldoende voortvarend gehandeld. De onderhavige vordering is gebaseerd op de begroting van EMN (in haar rapport van 11 januari 2017) van de herstelkosten van de houtskeletbouwwand (€ 6.050,00) en, indien noodzakelijk, van de aanpassing aan de dakrand omwille van het aanbrengen van regelwerk ten behoeve van het maken van een spouw (€ 1.000,00). [appellant] heeft onweersproken gesteld dat laatstbedoelde aanpassingen benodigd waren. [appellant] heeft, voorts, in appel bij akte van 21 augustus 2018 een offerte van G&J Totaal Bouw Zaandam (verder: Totaal Bouw) van 21 april 2017 overgelegd, sluitend op € 14.695,45, de facturen van Totaal Bouw (in de periode van 22 april tot en met 15 juni 2017) ten belope van in totaal € 25.977,25 en de betalingsbewijzen van deze facturen. Voormelde offerte luidt, voor zover van belang:
“Dakterras gevel 15 m2€ 7.250,00
H.S.B. gevel geheel demonteren inclusief betimmering/gipsplaat binnenzijde
gevelbekleding wordt hergebruikt deels constructie vervangen/waarnodig.
binnen folie, isolatie aanbrengen buiten folie en luchtspouw aanbrengen
loodslap op juiste mannier aanbrengen keralit schroten aanbrengen
Tegelwerk H.S.B. badkamer vernieuwen 5 m2
(…)”
Hoewel aan [geïntimeerde] moet worden toegegeven dat in voormelde facturen wordt verwezen naar een opdracht die niet is overgelegd en dat [appellant] in eerste aanleg een op een lager bedrag sluitende offerte van JHF Bouw heeft overgelegd, acht het hof op basis van voormelde omschrijving van de werkzaamheden in de offerte van Totaal Bouw, de facturen van Totaal Bouw en de desbetreffende betalingsbewijzen voldoende aannemelijk dat [appellant] ten minste en in ieder geval de door EMN begrote kosten van – in totaal – € 7.050,00 wegens herstel van de houtskeletbouwwand en aanpassing aan de dakrand heeft gemaakt. [appellant] heeft overigens gemeld daarnaast nog enkele andere opdrachten aan Totaal Bouw te hebben gegeven. Daarmee is verklaard dat het door Totaal Bouw in totaal aan [appellant] in rekening gebrachte bedrag voormeld bedrag overschrijdt. Het enkele feit dat op de offerte bij de werkzaamheden ook het aanbrengen van een loodslab wordt vermeld, impliceert niet dat [geïntimeerde] thans in verband met de loodslabben twee keer een bedrag in rekening wordt gebracht. Waar het om gaat is dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] in verband met de kosten van herstel van de loodslabben respectievelijk van de houtskeletbouwwand en aanpassing aan de dakrand een schade heeft geleden van € 2.904,00 en € 7.050,00.
3.2.13.Het door [geïntimeerde] gedane beroep op eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW wordt verworpen omdat het feitelijke grondslag mist. [geïntimeerde] heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat de schade (mede) is veroorzaakt door derden waarvoor [appellant] verantwoordelijk is en/of het niet eerder door [appellant] laten uitvoeren van deugdelijk onderzoek.
3.2.14.Met betrekking tot de kosten van EMN ter grootte van in totaal € 2.087,86 overweegt het hof als volgt. Vaststaat (en uit de desbetreffende producties blijkt) dat EMN haar facturen heeft gestuurd naar SRK zodat, bij gebreke van indicaties voor het tegendeel, moet worden aangenomen dat [appellant] deze facturen niet heeft betaald of zal moeten betalen. Niet gesteld of gebleken is, voorts, dat [appellant] de onderhavige vordering namens SRK heeft ingesteld. Bij deze stand van zaken kunnen de kosten van EMN niet als schade van [appellant] worden aangemerkt. Deze post zal daarom worden afgewezen. De overige verweren van [geïntimeerde] te dezen kunnen onbesproken blijven.
3.2.15.Tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 893,75 heeft [geïntimeerde] geen ander verweer gevoerd dan dat de hoofdsom niet verschuldigd is. Het hof zal de vordering daarom, gelet op de toe te wijzen andere bedragen, overeenkomstig de toepasselijke staffel toewijzen tot een bedrag van € 872,70 en voor het overige afwijzen.
3.2.16.Gelet op de sommatiebrieven van 24 augustus 2016 respectievelijk 11 januari 2017 is de wettelijke rente over de bedragen van € 2.904,00 en € 7.050,00 toewijsbaar als gevorderd.
3.2.17.De conclusie is dat het hof – onder vernietiging van het bestreden vonnis – [geïntimeerde] zal veroordelen tot de betaling aan [appellant] van bedragen van € 2.904,00, met rente, € 7.050,00, met rente, en € 872,70 en het meer of anders gevorderde zal afwijzen. De grief is dus ten dele gegrond en voor het overige ongegrond.
3.2.18.Partijen hebben geen voldoende concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor vermeld. Hun bewijsaanbiedingen worden dan ook als niet ter zake dienend van de hand gewezen.