Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van 25 januari 2018 gevorderd, waarin zijn vordering tot betaling van inkomsten uit onderverhuur door de geïntimeerden werd afgewezen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. T.Q. de Booys, hadden de benedenwoning van de appellant gehuurd en gebruikten deze voor een bed & breakfast, wat in strijd was met de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de geïntimeerden de huurovereenkomst hadden geschonden door de benedenwoning vaker dan toegestaan ter beschikking te stellen aan toeristen. De appellant vorderde een bedrag van € 128.127,60, gebaseerd op de inkomsten die de geïntimeerden uit de onderverhuur hadden verkregen. Het hof oordeelde dat de bepalingen in de huurovereenkomst, die onderverhuur onder bepaalde voorwaarden toestonden, niet de verplichting tot afdracht van inkomsten uit onderverhuur uitsloten. Het hof concludeerde dat de geïntimeerden de inkomsten uit de onderverhuur moesten afdragen, maar alleen het gedeelte dat was verkregen door overtreding van de voorwaarden. Uiteindelijk werd de vordering van de appellant toegewezen tot een bedrag van € 30.000,=, met veroordeling van de geïntimeerden in de proceskosten.