3.9.Grief Vbetreft de toewijzing door de kantonrechter van het bedrag van € 7.315.58 voor verbruik van water en elektriciteit.
3.9.1.Zoals volgt uit het voorgaande is deze vordering, anders dan [appellanten] stellen, niet geheel of gedeeltelijk verjaard.
3.9.2.[appellanten] hebben ter toelichting op deze grief allereerst gewezen op een relaas van bevindingen en depot van notaris mr. N.W.B. Welkers te Schagen van 30 augustus 2017 (productie 17 bij antwoordakte van 1 november 2017), onder meer inhoudende dat hij op 29 augustus 2017 een bezoek heeft gebracht aan [het adres] [huisnummer] te [woonplaats] , dat hij toen heeft waargenomen dat de stand van de watermeter 01858 was en die van de elektriciteitsmeter 36567, welke standen zijn gefotografeerd. Deze verwijzing van [appellanten] naar het relaas van de notaris kan niet worden aangemerkt als een gemotiveerd verweer tegen de desbetreffende vordering van Lecc omdat (i) Lecc niet aanwezig is geweest bij het opnemen van de meters, (ii) de notaris niet vermeldt of de door hem waargenomen meters al dan niet waren verzegeld, (iii) [appellanten] de door of in aanwezigheid van de notaris gemaakte foto’s niet hebben overgelegd, (iv) productie 21 bij antwoordakte van 1 november 2017 een overzicht van [appellanten] bevat waarop in de kolom ‘2017’ een eindstand voor de elektriciteit staat vermeld van 36017, zijnde een lagere stand dan de door de notaris op 29 augustus 2017 waargenomen stand van 36567, hetgeen zonder toelichting, die ontbreekt, niet goed valt te begrijpen, en (v) [appellanten] ook overigens geen inzichtelijke berekening in het geding hebben gebracht van de volgens hen op grond van de door de notaris waargenomen meterstanden verschuldigde bedragen voor het verbruik van water en elektriciteit, nu geen van de overzichten van [appellanten] kenbaar zijn gerelateerd aan die meterstanden (ook niet de laatste bij memorie van grieven in het geding gebrachte productie H2).
3.9.3.Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat uit het proces-verbaal van gerechtsdeurwaarder M. de Heer van 17 november 2016 (hiervoor vermeld in overweging 2.3) eenduidig volgt dat [appellanten] toen niet onvoorwaardelijk mee wilden werken aan opname van de meterstanden. [appellanten] hebben dat in hoger beroep ook niet (meer) gemotiveerd bestreden. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat Lecc, bij gebreke van concrete meterstanden, het verbruik heeft mogen schatten aan de hand van eerdere verbruiksgegevens. Zoals uit de vorige overweging blijkt, kan in dit verband geen wezenlijke betekenis worden toegekend aan de meterstanden die de door [appellanten] ingeschakelde notaris op 29 augustus 2017 heeft waargenomen en hoefde Lecc niet op basis van die meterstanden een eindafrekening op te stellen, zoals [appellanten] voor ogen stond. Gelet op de geschillen die partijen hebben (gehad) en het over en weer bestaande wantrouwen komt het het hof geraden voor dat de meterstanden, voor zover dat nog steeds niet is gebeurd, worden opgenomen in aanwezigheid van beide partijen en/of hun advocaten, dan wel door een door (de advocaten van) partijen gezamenlijk aan te wijzen onafhankelijke derde, zodat een afrekening op basis van de daadwerkelijke meterstanden kan worden opgemaakt. Het stellen van voorwaarden zoals door [appellanten] is gebeurd op 17 november 2016, is daarbij niet op zijn plaats.
3.9.4.Het tweede onderdeel van grief V betreft de overweging van de kantonrechter over een door Lecc gegeven toelichting op de creditfactuur van 5 februari 2012 van € 1.543,52, inhoudende dat Lecc aan de hand van een debetfactuur van 17 september 2012 ter grootte van hetzelfde bedrag voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in de creditfactuur van 5 februari 2012 is uitgegaan van een kennelijk onjuiste meterstand (te weten een meterstand die wijst op een afname van het verbruik in de betreffende periode van 34852 naar 25074), dat die kennelijk onjuiste meterstand is gecorrigeerd met de debetfactuur van 17 september 2012 en dat de stelling van [appellanten] dat zij de debetfactuur niet hebben ontvangen, daaraan niet kan afdoen.
3.9.5.Ter toelichting op dit onderdeel van de grief betogen [appellanten] in essentie dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan hun stelling dat de debetfactuur nooit heeft bestaan, slechts met het oog op de procedure is opgemaakt (door middel van het aanpassen van een datum en het opnieuw uitprinten van de factuur) en dat de omstandigheid dat zij deze debetfactuur niet hebben ontvangen, deze stelling bevestigt. Daarom dient, aldus [appellanten] , de debetfactuur buiten beschouwing te worden gelaten en het bedrag van de creditfactuur in mindering te worden gebracht op de vordering van Lecc.
3.9.6.Vooropgesteld wordt dat [appellanten] in eerste aanleg, noch in hoger beroep een verklaring hebben gegeven voor het negatieve verbruik dat blijkt uit de creditfactuur van 5 februari 2012. Dat had, gelet op de geringe waarschijnlijkheid van een dergelijk negatief verbruik van water en elektriciteit, op hun weg gelegen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Lecc daarentegen wel een begrijpelijke verklaring heeft gegeven voor achtereenvolgens de credit- en de debetfactuur. De stellingen van [appellanten] bevatten geen concrete aanwijzingen dat de debetfactuur van 17 september 2012 door Lecc is gemanipuleerd. Aan hun stelling dat zij deze debetfactuur niet hebben ontvangen, kan, bij gebreke van een verklaring voor het negatieve verbruik, niet de betekenis worden gehecht die [appellanten] daaraan toekennen. Er bestaat dan ook geen aanleiding de creditfactuur van 5 februari 2012 van € 1.543,52 in mindering te brengen op de vordering van Lecc.
3.9.7.In de toelichting op grief V hebben [appellanten] verder een beroep gedaan op verrekening van een gestelde tegenvordering ter grootte van € 7.181,88, inclusief wettelijke rente, wegens teveel in rekening gebrachte en onterecht berekende kosten voor elektriciteit, kabelsignaal, waterverbruik, afvalbijdrage en afvalverbruik.
[appellanten] hebben tegenover de betwisting daarvan door Lecc, onvoldoende gesteld om het beroep op verrekening te doen slagen. Zij hebben slechts verwezen naar een, kennelijk door henzelf opgesteld overzicht dat als productie H2 bij de memorie van grieven is gevoegd. Dit overzicht biedt geen enkele duidelijkheid over de herkomst van de daarop vermelde bedragen. Stukken ter staving van die bedragen ontbreken. Zo valt ook niet uit te sluiten dat het afzonderlijk besproken bedrag van de creditfactuur van 5 februari 2012 van € 1.543,52 mede is begrepen in dit overzicht.
3.9.8.Ook hebben [appellanten] een beroep gedaan op verrekening met een tegenvordering ter grootte van € 3.744,95, inclusief wettelijke rente, ter zake van het sinds 2007 niet doorberekenen van de teruggave van energiebelasting die Lecc ontvangt van de leverancier van elektriciteit. Volgens [appellanten] is Lecc als leverancier van energie verplicht om dit type belastingvoordelen door te geleiden aan hen als eindgebruiker van die energie. Dit beroep op verrekening slaagt niet. Lecc is immers geen energieleverancier in de eigenlijke zin van het woord. Zij neemt de energie af van de energiemaatschappij ten behoeve van de huisjes op het bungalowpark en zij slaat de rekening die zij van die leverancier ontvangt om over de huisjesbezitters naar rato van hun verbruik. In hoeverre Lecc verplicht is een eventuele teruggave van energiebelasting door de energiemaatschappij, naar rato, door te geleiden naar [appellanten] is afhankelijk van hetgeen partijen daarover hebben afgesproken. [appellanten] hebben hierover geen enkele opheldering gegeven.
3.9.9.Overigens geldt wat betreft de kosten van het verbruik van water en elektriciteit, zowel ter zake van de bedragen die [appellanten] teveel menen te hebben betaald, als wat betreft een eventuele contractuele verplichting van Lecc jegens [appellanten] ter zake van het doorgeleiden van teruggave van energiebelasting, dat verrekening bij de eindafrekening op basis van het werkelijke verbruik aan de hand van concrete meterstanden dient plaats te vinden.
3.9.10.De conclusie is dat grief V faalt.