ECLI:NL:GHAMS:2019:407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
200.249.871/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep met betrekking tot onbetaalde facturen en misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarbij hij werd veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen aan Van Grinsven Ventures B.V. [appellant] heeft een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, stellende dat het vonnis berust op een klaarblijkelijke misslag en dat er sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld tot betaling van € 4.087,38 en bijkomende kosten, en [appellant] betwistte de rechtsgeldigheid van de overeenkomst met Van Grinsven, stellende dat hij niet bekend was met deze onderneming en dat alle communicatie plaatsvond met Connaxis B.V.

Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het eindvonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. De klachten van [appellant] over de motivering van de kantonrechter werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om tot schorsing over te gaan. Het hof concludeerde dat Van Grinsven een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, en dat er geen sprake was van misbruik van executiebevoegdheid. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol werd verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door Van Grinsven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.249.871/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6100072 CV EXPL 17-14621
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 februari 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
VAN GRINSVEN VENTURES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. W.J.C. Balkenende te Eindhoven.
Partijen worden hierna [appellant] en Van Grinsven genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 november 2018 in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenstaand zaaknummer op 14 november 2017 en 30 oktober 2018 gewezen vonnissen tussen Van Grinsven als eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, en [appellant] als gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident. De grieven tegen deze vonnissen zijn in de appeldagvaarding opgenomen.
Tevens heeft [appellant] daarbij een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 30 oktober 2018 (hierna: het eindvonnis) op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) totdat op het hoger beroep is beslist en - voorwaardelijk - tot veroordeling van Van Grinsven tot (terug)betaling van alle gelden die [appellant] uit hoofde van het eindvonnis aan haar heeft voldaan.
[appellant] heeft vervolgens een akte inbreng producties, tevens akte vermeerdering eis genomen.
Bij antwoordconclusie in het incident heeft Van Grinsven in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [appellant] in de kosten van dit incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het eindvonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan Van Grinsven van € 4.087,38 ter zake van onbetaald gebleven facturen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot aan de voldoening, en van € 533,74 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft daartoe (onder meer) overwogen dat [appellant] met ‘Connaxis’, volgens de kantonrechter de handelsnaam van Van Grinsven, en daarmee met Van Grinsven een overeenkomst is aangegaan. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proces- en nakosten, het vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis heeft [appellant] , kort gezegd, het volgende aangevoerd. Het vonnis berust op een of meer (manifeste) misslagen. De beslissing van de kantonrechter dat [appellant] met Van Grinsven heeft gecontracteerd, alsmede de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, zijn onbegrijpelijk. [appellant] was niet bekend met het bestaan van Van Grinsven en kon dat ook niet zijn. Alle offertes, nota’s en overige documenten die aan [appellant] zijn verstrekt, zijn op naam gesteld van Connaxis B.V. - in de inleidende dagvaarding opeens gedegradeerd tot de
(niet-bestaande) handelsnaam Connaxis - en/of de te Argentinië gevestigde onder- neming Connaxis S.A. De kantonrechter volgt Van Grinsven niet alleen in haar gegoochel met feiten, rechtsvormen, handelsnamen en adressen, maar construeert ook zelf door knip-en-plakwerk (de adresgegevens en de website
www.connaxis.com) een rechtsverhouding tussen de niet-bestaande vennootschap Connaxis (B.V.) en Van Grinsven. Vervolgens concludeert de kantonrechter op basis van aannames dat [appellant] van dit alles op de hoogte was en om die reden een overeenkomst is aangegaan met Van Grinsven. Bovendien negeert de kantonrechter het feit dat Van Grinsven ten onrechte achter haar handelsnaam (Connaxis) “B.V.” vermeldt en dat daarmee sprake is van een strafbaar feit, te weten het voeren van een verboden handelsnaam. Volgens [appellant] zijn de misslagen van de kantonrechter terug te voeren op een reeks wettelijke bepalingen: artikelen 21, 24, 65 en 66 Rv, artikelen 4, 6 en 7 van de Handelsnaamwet en artikelen 6:217 en 3:303 van het Burgerlijk Wetboek.
2.3
Van Grinsven heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing neemt het hof tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis slechts plaats is, indien die tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor haar kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
De klacht van [appellant] dat (de motivering van) het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] met Van Grinsven heeft gecontracteerd onjuist is, kan niet tot de conclusie leiden dat het eindvonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. [appellant] heeft deze klacht in de toelichting op zijn incidentele vordering weliswaar uitvoerig onderbouwd, maar uit die onderbouwing volgt niet dat
klaarblijkelijksprake is van een misslag, wat voor toewijzing van een vordering ex artikel 351 Rv wel is vereist. Of de beslissingen van de kantonrechter waarop de klacht van [appellant] ziet, mede gezien het bepaalde in de door hem genoemde wetsartikelen, juist zijn, kan pas bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde komen omdat het hof, indien het deze vraag thans zou beantwoorden, buiten de grenzen van dit incident zou treden. Voorts heeft [appellant] niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd dat zich na het eindvonnis feiten hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van dat vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. [appellant] heeft, al met al, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Van Grinsven geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het eindvonnis, voordat in hoger beroep een eindarrest zal zijn gewezen. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat tenuitvoerlegging van het eindvonnis geen misbruik van executiebevoegdheid oplevert, zodat de incidentele vordering tot schorsing van die tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.6
Voor zover [appellant] hangende de behandeling van de onderhavige vordering tot schorsing van de executie door Van Grinsven gehouden wordt (deels) aan het eindvonnis te voldoen, vordert hij (bij wijze van provisionele vordering) restitutie daarvan. [appellant] stelt hierbij belang te hebben, omdat hij niet bevrijdend kan betalen aan Van Grinsven vanwege het ontbreken van een vordering van Van Grinsven op hem.
2.7
Gezien hetgeen hiervoor ten aanzien van de gevorderde schorsing is overwogen, moet ook dit onderdeel van de incidentele vordering worden afgewezen.
2.8
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.9
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door Van Grinsven.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 maart 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door Van Grinsven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, L.A.J. Dun en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.