ECLI:NL:GHAMS:2019:4911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-000940-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake bedreiging en mishandeling met geestelijke stoornis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Angola in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van zijn pleegmoeder. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 9 maart 2018 was uitgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 februari 2019 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had op de mishandeling vanwege een geestelijke stoornis. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke toestand, zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij de aanmerkelijke kans op letsel voor zijn pleegmoeder heeft aanvaard. Het hof verwierp ook het beroep op putatief noodweer, omdat het gebruik van middelen zoals cocaïne een rol heeft gespeeld in de psychotische beleving van de verdachte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 74 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd tot 4 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen mes verbeurd verklaard. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000940-18
datum uitspraak: 15 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800319-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Angola) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
- de bij de strafoplegging toe te passen artikelen aanvult met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- respondeert op de in hoger beroep gevoerde verweren.

In hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de bedreiging bepleit de raadsman dat in de aangifte niet is gesproken over bedreiging. Met betrekking tot de mishandeling voert de raadsman aan dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de mishandeling vanwege de aanwezigheid van een bij hem aanwezige geestelijke stoornis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Het hof leidt uit de aangifte af dat de verdachte aangeefster met de arm om de nek/hals heeft vastgepakt en in een wurggreep heeft genomen, terwijl hij een mes in zijn hand had. De verdachte heeft aangeefster vervolgens de trap opgetrokken, waarna zij samen van de trap zijn gevallen. Voorts heeft de verdachte met dat mes het raam van de voordeur ingeslagen. Omdat aangeefster zich niet veilig voelde, heeft zij de politie gebeld. In haar aangifte verklaart aangeefster dat verdachte gevaarlijk is en in staat is om mensen met een mes neer te steken. Aangeefster bevond zich – ook naar objectieve maatstaven bezien – in een zeer bedreigende situatie en voelde zich niet veilig, hetgeen ondersteuning vindt in het proces-verbaal van de verbalisanten ter plaatse. Het hof is van oordeel dat voornoemde omstandigheden van dien aard zijn dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen dan wel het leven zou kunnen verliezen. Dat in de aangifte niet met zoveel woorden over (be)dreiging wordt gesproken, doet daaraan niet af.
Mishandeling
De raadsman heeft bepleit dat het opzet op de mishandeling ontbreekt vanwege een geestelijke stoornis. Daarvan is blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad sprake als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ontbreekt, hetgeen slechts bij hoge uitzondering het geval zal zijn. Verdachte heeft mogelijk vanuit een psychotische beleving gehandeld, maar niet is gebleken dat hem ieder inzicht ontbrak. Immers heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weet dat enkel hij de voodoo-slang kan zien en anderen niet. Desalniettemin heeft hij gemeend zijn pleegmoeder te moeten verdedigen tegen deze – enkel voor hem zichtbare – slang op de wijze zoals hij heeft gedaan. Het hof is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op het bij zijn pleegmoeder toebrengen van letsel, aldus mishandeling, heeft aanvaard.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en concludeert tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Beroep op putatief noodweer

Voorts heeft de raadsman gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit putatief noodweer, nu de verdachte het (dreigende) gevaar heeft ingebeeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de feiten niet toe te rekenen zijn omdat drugsgebruik, een stoornis en ontoerekeningsvatbaarheid samen kunnen gaan.
Het hof oordeelt als volgt.
Indien een beroep is gedaan op putatief noodweer, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich (of een ander) moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het hof wil er wel van uitgaan dat de verdachte in zijn beleving een voodoo-slang ziet welke andere mensen niet zien. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij deze slang altijd ziet, ongeacht zijn middelengebruik. Tevens heeft de verdachte verklaard cocaïne te hebben gebruikt voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten en het hof gaat daarvan uit. Dat mede onder invloed van middelengebruik psychotische belevingen kunnen ontstaan, kan worden afgeleid uit de psychiatrische Pro Justitia-rapportage van 15 januari 2018. Het hof gaat ervan uit dat het cocaïnegebruik van de verdachte voorafgaande aan de ten laste gelegde feiten, anders dan de verdachte meent, een rol heeft gespeeld in zijn beleving van de situatie. Het hof acht niet aannemelijk dat het ziektebeeld van de verdachte maakt dat hem niet kan worden verweten die middelen te hebben gebruikt. Het hof concludeert daarom dat er geen sprake was van een situatie waarin verdachte verschoonbaar heeft kunnen menen dat een noodzaak tot verdediging bestond. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van zijn pleegmoeder. De aanleiding voor deze bewezenverklaarde feiten was dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij en zijn pleegmoeder werden aangevallen door een (voodoo)slang. De verdachte trachtte naar eigen zeggen zijn pleegmoeder te beschermen, maar heeft haar door zijn handelingen juist angst aangejaagd en pijn gedaan. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2019 is hij eerder ter zake van bedreiging en mishandeling onherroepelijk veroordeeld. Dit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages van 12 januari 2017 (het hof begrijpt: 2018) en 15 januari 2018 van respectievelijk GZ-psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2]. Alhoewel beide deskundigen verschillend over de verdachte hebben gerapporteerd, concluderen beiden tot psychotische belevingen van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de verdachte en zijn raadsman de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toegelicht. Anders dan staat vermeld in het reclasseringsrapport van Fivoor van 5 februari 2018 is de verdachte nu wel gemotiveerd voor hulpverlening en heeft hij zich in dat kader vrijwillig aangemeld bij verslavingskliniek Terwille, waar hij op korte termijn klinisch kan worden behandeld. Alhoewel de verdachte, met name gelet op zijn harddrugsverslaving, hobbels moet nemen, lijkt hij thans de goede weg ingeslagen en tracht hij zijn leven op orde te krijgen.
Gelet op het voornoemde ziet het hof aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet zal overschrijden.

Verbeurdverklaring

Tijdens het onderzoek onder het onderhavige parketnummer is er een mes inbeslaggenomen (goednummer PL1100-2017166519-788245). Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming is ten aanzien van het genoemde voorwerp geen proces-verbaal opgemaakt. Uit voornoemde kennisgeving blijkt eveneens dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van het goed. Op dit beslag is voor zover het hof kan nagaan nog niet beslist. Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna in beslag genomen en (vermoedelijk) niet teruggegeven voorwerp. Het hof zal het voorwerp daarom verbeurd verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de strafmotivering en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mes (goednummer PL1100-2017166519-788245).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 februari 2019.
=========================================================================
[…]