4.2.De rechtbank heeft omtrent het geschil in eerste aanleg als volgt overwogen en beslist:
“11. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. Voorts is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
12. Voor zover het bezwaar tegen de definitieve berekening zorg- en huurtoeslag moet worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag ib/pvv 2012 overweegt de rechtbank als volgt.
13. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
14. De aanslag is gedagtekend 28 maart 2014. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van deze beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 29 maart 2014 en is geëindigd op 9 mei 2014.
15. Het bezwaarschrift is gedagtekend 28 februari 2016. Nu het bezwaarschrift meer dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen, moet reeds daarom worden geoordeeld dat het niet tijdig is ingediend.
16. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
17. Voor het achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ziet de rechtbank geen reden, nu eisers geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat zij met de indiening van het bezwaar na afloop van de termijn in verzuim zijn geweest. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep ongegrond.
18. Voor zover eisers tevens bedoeld hebben beroep in te stellen tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering overweegt de rechtbank als volgt.
19. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken.
20. Uit de gedingstukken volgt dat eisers op 8 februari 2018 bezwaar hebben gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2018. Verweerder heeft ter zitting erkend dat er bezwaar is ingediend en dat er nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan. Verweerder heeft toegezegd dat er nog een uitspraak op bezwaar zal worden gedaan. Eisers dienen de uitspraak op bezwaar af te wachten. Na het ontvangen van de uitspraak op bezwaar inzake het verzoek om ambtshalve vermindering kunnen eisers tegen die beslissing beroep instellen. In zoverre is het beroep niet-ontvankelijk.
21. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank overweegt als volgt.
22. Op grond van artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord.
23. Op grond van artikel 7:3, onder a, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
24. Verweerder heeft van het horen van eisers afgezien, omdat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. Het door eisers ingediende bezwaar van 1 maart 2016 is dusdanig laat ingediend, dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eisers. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de hoorplicht.
25. Voor zover eisers zich ook op het standpunt hebben gesteld dat zij ten onrechte niet zijn gehoord voordat verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering heeft afgewezen, overweegt de rechtbank als volgt.
26. Ingeval van een verzoek om ambtshalve vermindering is verweerder niet verplicht om een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Er kan om die reden geen sprake zijn van schending van de hoorplicht.”