ECLI:NL:GHAMS:2020:116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.254.377/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over franchiseovereenkomst en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin [Y] een vordering had ingesteld op betaling van openstaande bedragen uit een franchiseovereenkomst. [X] had de overeenkomst op 25 november 2016 gesloten met [Y], die een franchiseformule aanbiedt voor schoonheidssalons. [X] stelt dat zij onder druk van [A], een vertegenwoordiger van [Y], de overeenkomst heeft getekend zonder voldoende informatie over de te verwachten omzet en ondersteuning. In hoger beroep heeft [X] aangevoerd dat er sprake is van misbruik van omstandigheden en dwaling, en dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd. Het hof oordeelt dat de informatie die [Y] heeft verstrekt te algemeen is om een beroep op dwaling te rechtvaardigen. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden wordt afgewezen, omdat [X] niet voldoende heeft aangetoond dat zij onder druk is gezet om de overeenkomst te ondertekenen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van [Y] zijn toegewezen en die van [X] zijn afgewezen. [X] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.254.377/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6696189 CV EXPL 18-4801

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2020

inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E.S. Oudshoorn te Rotterdam,
tegen
[Y] SUPPLEMENTS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Pol te Assen.
Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 21 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 oktober 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [Y] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Het hof heeft bij tussenarrest van 26 februari 2019 een comparitie na aanbrengen gelast, die geen doorgang heeft gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar in hoger beroep gewijzigde vordering (in reconventie) zal toewijzen en de vordering (in conventie) van [Y] zal afwijzen, met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
heeft geconcludeerd tot bekrachtiging en afwijzing van de vorderingen van [X] met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de kantonrechter vastgestelde feiten die in hoger beroep niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden. Daarnaast acht het hof nog de volgende andere (gestelde en niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste) feiten van belang.
2.2
[Y] verkoopt cosmetische producten en biedt een franchiseformule aan die op haar website als volgt is omschreven:
Beauty Center is de snelgroeiende franchiseformule (met ruim 20 vestigingen!) van cosmetisch arts [cosmetisch arts] , speciaal ontwikkeld voor de bestaande en startende beauty professional die de kwaliteit en uitstraling van een A-merk wil leveren en wil genieten van een sterke en alsmaar groeiende naamsbekendheid.
2.3
[X] is in juni 2016 gestart met haar eenmanszaak ‘ [de eenmanszaak] ’, een in een sportcentrum in [plaats] gevestigde schoonheidssalon.
2.4
In september 2016 heeft [A] (hierna: [A] ) namens [Y] contact opgenomen met [X] met de vraag of zij er voor voelde om franchisenemer van [Y] te worden. [A] heeft vervolgens [X] verschillende malen gebeld, geappt en gemaild. Hij heeft [X] een presentatie toegezonden waarin staat dat de franchiseformule leidt tot omzetverhoging, kostenbesparing, meer klandizie en klantenbinding en dat [Y] zorgt voor lokale en landelijke promotie en ondersteuning biedt in de vorm van juridisch en financieel advies. Volgens de presentatie bestaat lokale promotie uit een flyercampagne in het verzorgingsgebied, een facebookcampagne, pr reclame bij lokale media, aanwezigheid op de boekingssite Treatwell en een eigen subpagina op de website van [Y] . De landelijke promotie gaat via social media, magazines, tv, de boekingssite en de website van [Y] . [A] heeft [X] ook bezocht en voor haar vestiging een logo ontworpen, een openingsbezoek van [cosmetisch arts] gepland en een internetpagina gemaakt.
2.5
Op 11 november 2016 heeft [A] aan [X] onder meer gemaild:
Dat was een verhelderend (en leuk!) gesprek gisteren! Wij zouden voor onderstaande twee punten bij je terugkomen met een voorstel. Bij deze!
1. (…) identiteit van jouw salon (…). Hoe we dit visueel denken te kunnen combineren: zie bijlage! We hebben een zwarte variant gemaakt, wit komt niet mooi uit.(…)2. je gaf aan dat je, in het geval het niet zou lopen, van het concept af zou willen. Dat begrijpen we… en tegelijkertijd zijn we van mening dat een samenwerking een eerlijke kans verdient. (…) Je kunt na 1 of na 2 jaar stoppen. Om je te motiveren deze samenwerking minimaal 2 jaar een kans te geven willen we voorstellen dat, indien je na 2 jaar wil stoppen, je een vergoeding van ons ontvangt van € 1.000,-.Samengevat: de standaard looptijd is 5 jaar. Je kunt er na 1 jaar of na 2 jaar tussentijds uitstappen. Na 1 jaar ontvang je niets, na 2 jaar ontvang je € 1.000,- en maak je van beide geen gebruik dan loopt het contract nog 3 jaar door.(…)
2.6
[X] heeft diezelfde dag gereageerd. Chatverkeer van partijen op die dag en daarna houdt onder meer in:
[11-11-16] [A] : Hi [X] , ik heb je zojuist gemaild! Zullen we straks even bellen? Weke tijd schikt jou het beste?[11-11-16] [X] : Hoi [A] , ik heb even vluchtig je mail bekeken. Het is een beetje druk nu. De deur zag er op zich wel goed uit alleen ik vind dat het in zwart is niet zo mooi. (…) Ik probeer je straks te bellen.(…).(…)[11-11-16] [X] : (…) Zou je me ook nog een mailtje kunnen sturen over de uitleg over de maandelijkse fee die ik moet betalen?(…)[13-11-16] [A] : Hi [X] ! Ik heb onze vormgever gevraagd het logo op de deur in jouw kleur te maken en onder het BbyN logo te plaatsen. Zit in je mail!(…)[13-11-16] [X] : Hoi [A] , ziet er wel goed uit.[13-11-16] [A] : Cool toch?[13-11-16] [X] : Hier dacht ik dus ook aan!(…)[13-11-16] [X] : Wil het morgen nog even over de maandelijkse fee hebben met je.(…)[16-11-16] [A] : Wil jij alvast nadenken over training data?[16-11-16] [X] : Dankje!!!! Ja dat lukt zeker wel.(…)[18-11-16] [A] : Stuur je mij nog je logo?[18-11-16] [X] : Ik heb het gemaild(…)[18-11-16] [A] : En zouden we maandag middag kunnen tekenen?(…)[18-11-16] [X] : Ja ik denk het wel.(…)[19-11-16] [X] : maandag (…) gaat mij niet lukken  kan je ook een andere dag?Of eerder?[19-11-16] [A] : Eerder kan!(…)[20-11-16] [X] : Hoi [A] , me boekhouder heeft het contract meegenomen en gaat het doornemen. Ik heb dinsdag met hem afgesproken. Ik wil eerst volledige goedkeuring van hem. Dus kunnen we de afspraak van morgen verplaatsen naar woensdag.[20-11-16] [A] : Hi [X] ! geen probleem!
2.7
Bij e-mail van 22 november 2016 heeft [A] onder meer het volgende aan [X] geschreven:
Zou je mij het nummer van je boekhouder willen geven? Ik wil hem graag snel spreken….we doen namelijk al alsof de overeenkomst gesloten is. De opening is ingepland, de flyer is bijna klaar, Facebook en Instagram zijn live, onze website vermeldt jouw vestiging, er worden boekingen voor de 11e gemaakt… maar n.a.v. ons telefoongesprek kreeg ik de indruk dat er een kans bestaat dat het niet doorgaat.Dat is verder niet erg, maar we moeten wel snel duidelijkheid hebben.(…) beide partijen moeten er vertrouwen in hebben! Je gaf aan dat je dat ook hebt, maar ik hoorde toch twijfel aan de telefoon. Vandaar deze mail. Ik hoor graag van je (..)
2.8
Op 25 november 2016 hebben partijen een franchiseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, [Y] als franchisegever en [X] als franchisenemer. De overeenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar, te weten van 11 december 2016 tot en met 10 december 2021. In de overeenkomst is voorts onder meer opgenomen:
overwegende dat:(…)7. franchisegever zich zal inspannen om franchisenemer waardevolle adviezen te verstrekken en waardevolle diensten te verlenen die geschikt zijn om tot een succesvolle en uniforme exploitatie van de “ [Y] Beauty Center Formule” te geraken;(…)10. de “ [Y] Beauty Center Formule” zich kenmerkt door een nauwe samenwerking tussen juridisch en economisch zelfstandige partijen, gesteund op wederzijds vertrouwen en informatie met begeleiding van franchisenemer door franchisegever binnen het kader van deze overeenkomst,
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:(…)12.1 In het kader van de verkoopondersteuning zal franchisegever algemene, landelijke en eventueel daarnaast regionale/plaatselijke publiciteit verzorgen, hetzij door plaatsing van advertenties hetzij door distributie van advertentie- en promotiemateriaal, hetzij anderszins. Franchisenemer is franchisegever een bijdrage verschuldigd, (…). Franchisegever verplicht zich om de promotievergoeding geheel te besteden aan verkoopondersteuning en reclame ten behoeve van de “ [Y] Beauty Center” franchisevestigingen.(…)
21.1
Indien:(…)d. franchisegever of franchisenemer anderszins op ernstige wijze deze overeenkomst niet nakomt;heeft de andere partij het recht – in de gevallen als omschreven in (…) en 21.1d nadat de nalatige partij in verzuim verkeert na uitdrukkelijk schriftelijk tot nakoming te zijn gesommeerd en met inachtneming van een termijn van 30 dagen in gebreke te zijn gesteld – de onderhavige overeenkomst te ontbinden.(…)
BIJLAGE II (…)(…)-Bijzondere bepalingen:(…)
° Franchisenemer heeft de gelegenheid om deze overeenkomst na 12 maanden zonder opgave van redenen te beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie (3) maanden.° Franchisenemer heeft de gelegenheid om deze overeenkomst na 24 maanden zonder opgave van redenen te beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie (3) maanden. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, betaald franchisegever een bedrag van € 1.000,- aan franchisenemer.(…)
2.9
Op grond van de overeenkomst dient [X] een eenmalige entree fee van
€ 3.495,00 te betalen (in tien maandelijkse termijnen), een maandelijkse franchise fee van € 295,00 en een maandelijkse marketing fee van € 50,00 (steeds exclusief btw).
2.1
Vanaf maart 2017 had [X] een achterstand in de betalingen. Op 27 juni 2017 heeft [X] aan [A] geappt:
Ik zou graag samen willen komen om te kijkeken wat wij nog kunnen doen want helaas is hier niet genoeg interesse voor de behandelingen die wij aanbieden. Hierdoor wordt het voor mij lastig om financiële afspraken met jullie te kunnen nakomen.
2.11
In een daaropvolgend telefoongesprek heeft [X] gezegd te willen stoppen. [A] reageerde door te zeggen dat wel erg rigoreus te vinden.
2.12
Bij e-mail van 16 oktober 2017 heeft [A] aan [X] geschreven:
(…)Ik hoorde van [D] dat je haar had gesproken en dat je erover dacht de overeenkomst op te zeggen. Dit soort zaken kun je niet met [D] bespreken, dus mocht je iets willen in die richting dan hoor ik graag van je en kunnen we kijken wat de mogelijkheden zijn.
2.13
Bij e-mail van 2 november 2017 heeft [X] aan [A] geschreven:
(…)Hierbij zeg ik mijn contract op (…) als franchise salon met [Y] .(…)Graag zou ik nog wel willen weten wat de mogelijkheden zijn om eventueel door te gaan met de producten van [Y] .
2.14
In reactie daarop heeft [A] bij e-mail van 3 november 2017 [X] gewezen op de opzeggingsmogelijkheden zoals opgenomen in Bijlage II van de overeenkomst (zie hiervoor, rov. 2.8) en vervolgens geschreven:
De overeenkomst zal dus op 10 december 2018 eindigen. De € 1.000,- waar je (…) recht op hebt zullen we in december 2018 crediteren.(…)Tot slot: ik ontvang graag van jou een voorstel m.b.t. de betalingen. Zoals je weet staat er een behoorlijk bedrag open (…)
2.15
Namens [X] heeft SRK Rechtsbijstand bij brief van 3 januari 2018 aan [Y] de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van schending door [Y] van haar zorgplicht en dwaling aan de zijde van [X] . In die brief is tevens vermeld:
(…)U zult begrijpen dat cliënte financieel toe moet leggen om haar bedrijf overeind te houden. Cliënte heeft deze problemen meermaals bij u aangekaart maar dit heeft niet geleid tot enige hulp van uw kant. Helaas was zij te laat om de overeenkomst al na twaalf maanden te beëindigen.
2.16
[Y] heeft [X] gesommeerd de openstaande bedragen te voldoen. [X] heeft niet aan die sommatie voldaan.

3.Beoordeling

3.1
[Y] heeft [X] gedagvaard en – uitvoerbaar bij voorraad – betaling gevorderd van:
a. € 5.372,40 aan hoofdsom;
b. € 417,45 per maand vanaf november 2017 tot 10 december 2018;
c. € 643,62 aan buitengerechtelijke kosten;
d. € 99,14 aan rente tot en met 20 februari 2018;
e. wettelijke rente over € 5.372,40 vanaf 21 februari 2018;
f. proceskosten.
Aan die vorderingen heeft [Y] de overeenkomst en het doorlopen daarvan tot 10 december 2018 ten grondslag gelegd.
3.2
[X] heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, althans deze alsnog te vernietigen, met veroordeling van [Y] tot terugbetaling van het bedrag dat [X] onverschuldigd heeft betaald (€ 3.610,90). Subsidiair heeft [X] gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst per 10 december 2017 is geëindigd, met veroordeling van [Y] tot betaling van € 3.610,90 aan schadevergoeding, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter in conventie de in rov. 3.1 genoemde vorderingen onder a tot en met f toegewezen met dien verstande dat de toewijzing van het onder b gevorderde bedrag is toegewezen steeds vanaf 120 dagen na factuurdatum.
De kantonrechter heeft in reconventie de vorderingen van [X] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kantonrechter heeft daartoe, samengevat, het volgende geoordeeld. [A] is vasthoudend en voortvarend te werk gegaan, maar dat levert geen misbruik van omstandigheden op. Volgens de kantonrechter heeft [Y] geen prognoses gegeven en is de verder door haar verstrekte informatie te algemeen van aard om het beroep van [X] op dwaling te doen slagen. Van een tekortkoming aan de zijde van [Y] is evenmin gebleken, nog los van het feit dat [X] [Y] niet heeft gesommeerd om aan haar (promotie)verplichtingen te voldoen. Het WhatsApp bericht van 27 juni 2017 behelst geen opzegging van de overeenkomst. De enkele opmerking van [A] dat hij opzegging rigoreus vindt is te weinig om naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten dat [Y] [X] aan de opzegtermijn houdt. [X] heeft de overeenkomst pas op 2 november 2017 opgezegd. De overeenkomst loopt door tot 10 december 2018, aldus de kantonrechter.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met vijf grieven op. Daarnaast heeft zij in de conclusie van haar memorie van grieven haar vorderingen in zoverre aangevuld dat zij, samengevat en zakelijk weergegeven en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad vordert:
primair: voor recht te verklaren dat de overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling, dan wel de overeenkomst alsnog te vernietigen op grond van een wilsgebrek, met afwijzing van de vorderingen van [Y] en met veroordeling van [Y] tot betaling van € 3.610,90 met rente wegens onverschuldigde betaling en tot terugbetaling van al hetgeen [X] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, met rente;
subsidiair: voor recht te verklaren dat [Y] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, met afwijzing van de vorderingen van [Y] en met veroordeling van [Y] tot betaling van de als gevolg van de tekortkoming van [Y] door [X] geleden schade ten bedrage van € 4.810,90 (€ 3.610,90 reeds door [X] voldaan voorafgaande aan deze procedure en € 1.200,- door [X] voldaan naar aanleiding van het bestreden vonnis), met rente;
meer subsidiair: voor recht te verklaren dat [Y] onrechtmatig heeft gehandeld door acquisitiefraude te plegen, met afwijzing van de vorderingen van [Y] en met veroordeling van [Y] tot betaling van de als gevolg van het onrechtmatig handelen van [Y] door [X] geleden schade ten bedrage van € 4.810,90, met rente;
meest subsidiair: voor recht te verklaren dat de overeenkomst door tussentijdse opzegging is geëindigd op 10 maart 2018, dan wel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [Y] [X] aan de opzegtermijn houdt, met (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen van [Y] , dan wel de vordering van [Y] te verminderen met een bedrag van € 3.757,05 (franchise fees over de periode 10 maart 2018 tot 10 december 2018),
met veroordeling van [Y] in de kosten, met nakosten en rente.
Misbruik van omstandigheden? Onrechtmatige daad? Acquisitiefraude? Grieven 1 en 5.
3.5
[X] heeft in de toelichting op deze grieven, samengevat, het volgende aangevoerd. [X] had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog maar drie maanden ervaring als ondernemer. [A] straalde met zijn overtuigende verkooppraatjes, een mooie website en een overtuigende presentatie een grote mate van professionaliteit uit. Bovendien ontstond door het constante aandringen, de intimiderende manier van benaderen door [A] en het feit dat [Y] op eigen initiatief al uitvoering had gegeven aan een aantal punten uit de overeenkomst bij [X] een angst om ‘nee’ te zeggen. [A] wist bovendien dat [X] zo haar twijfels had. Van deze omstandigheden heeft [A] misbruik gemaakt. [X] heeft de overeenkomst op 25 november 2016 tegen haar wil ondertekend.
Achteraf is gebleken dat [A] een veel te rooskleurig beeld van de franchiseformule heeft geschetst. [X] heeft nagenoeg geen invloed op de inhoud van de overeenkomst kunnen uitoefenen. [X] verkeerde ten opzichte van [Y] in een ongelijke positie. Dat de positie van de franchisenemer onvoldoende wordt beschermd komt ook tot uitdrukking in het concept wetsvoorstel Wet Franchise en in de Nederlandse Franchise Code. Deze Code, waarin is opgenomen dat de franchisegever bij voorkeur een zorgvuldig en transparant onderbouwde omzet- en kostenprognose verstrekt, is in februari 2016 gepubliceerd. [Y] heeft zich echter niet bij die gedragsregels aangesloten. Sterker nog, de overeenkomst bepaalt dat franchisegever geen prognoses verstrekt en geen vestigingsplaatsonderzoeken (laat) verricht(en).
3.6
Naar het oordeel van het hof kunnen de grieven niet slagen. Uit de overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid, zoals de kantonrechter heeft omschreven, dat [A] vasthoudend en voortvarend te werk is gegaan, maar die enkele omstandigheid kwalificeert niet als misbruik van omstandigheden. Dat wordt niet zonder meer anders door de onervarenheid van [X] als zelfstandig ondernemer. Ook een betrekkelijk onervaren ondernemer moet bestand worden geacht tegen ‘mooie verkooppraatjes’ en begrijpen dat een mooiere schets van de mogelijkheden dan de praktijk wellicht uitwijst inherent is aan een verkoopproces en zonder bijkomende omstandigheden geen misbruik van omstandigheden of misleiding oplevert. Uit het hiervoor aangehaalde chat- en mailverkeer (rov. 2.6 en 2.7) tussen partijen blijkt bovendien dat [X] is meegegaan in een aantal voorbereidende werkzaamheden, hoewel partijen nog geen overeenkomst hadden gesloten. Zo heeft zij laten weten dat zij het gebruik van de kleur zwart niet zo mooi vindt. Ook blijkt uit die contacten dat, hoewel partijen medio november al een afspraak hadden gemaakt om de overeenkomst te tekenen, [X] zich toch vrij genoeg heeft gevoeld om daar in zoverre op terug te komen dat zij eerst haar boekhouder naar de overeenkomst wilde laten kijken. Met het oog daarop wilde [X] de afspraak om te tekenen verzetten en dat heeft [A] zonder tegenstribbelen geaccepteerd. Verder heeft zij weten uit te onderhandelen dat zij na één of twee jaar van de overeenkomst af kon. Uit de e-mail van 22 november 2016 blijkt verder dat [A] heeft onderkend dat er twijfels zijn bij [X] . [A] heeft daarbij geschreven dat dat niet erg is, en dus ruimte daarvoor bij [X] gegeven. Zijn toevoeging dat [Y] wel gauw duidelijkheid wil hebben is voorstelbaar, gelet op het vergevorderde stadium waarin de beoogde samenwerking tussen partijen zich toen bevond. Indien dat stadium al zo vergevorderd was door toedoen van [A] en het [X] mogelijk allemaal te snel ging was het aan haar om ‘op de rem te gaan staan’. Zij had die vrijheid (en verantwoordelijkheid) en zij nam die ook toen zij de afspraak om te tekenen verzette en eerst met haar boekhouder de concept-overeenkomst wilde doornemen en aanvullingen op de opzegtermijn wenste. Voor [A] zijn deze gedragingen van [X] in elk geval niet zodanig geweest dat hij heeft geweten of heeft moeten begrijpen dat zij door bijzondere omstandigheden tot het aangaan van de overeenkomst werd bewogen.
3.7
Verder is het feit dat de overeenkomst een door [Y] gebruikt stuk is dat potentiële franchisenemers voorgelegd krijgen, zonder bijkomende (andere dan de gestelde) omstandigheden te weinig om aan te nemen dat de overeenkomst onder misbruik van omstandigheden is gesloten. Daar komt in dit geval nog bij dat [X] kennelijk wel invloed op de inhoud van de overeenkomst heeft kunnen uitoefenen, aangezien op haar verzoek de overeenkomst, zoals gezegd, voorziet in een mogelijkheid tussentijds op te zeggen.
Ten slotte zijn de verwijzingen door [X] naar het concept wetsontwerp Wet Franchise en de Franchise Code te algemeen om tot een ander oordeel te leiden. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst stond het [Y] vrij om geen prognoses te verstrekken. Er was geen algemene regel die de franchisegever verplichtte om een franchisenemer in te lichten over de te verwachten omzet of winstverwachting (Hoge Raad 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329).
3.8
[X] heeft in de toelichting op haar vijfde grief nog aangevoerd dat [Y] in strijd met het bepaalde in artikel 6:194 lid 2 BW heeft gehandeld. Daaraan heeft zij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan haar stelling dat de overeenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden is gesloten. Zoals hiervoor is besproken volgt het hof [X] daarin niet. Ook is onvoldoende dat de verplichtingen van [Y] algemeen zijn geformuleerd en dat daar een ‘keiharde’ verplichting van de franchisenemer tegenover staat. Het stond [X] vrij om de overeenkomst niet aan te gaan of om concreter omschreven verplichtingen van [Y] te verlangen. Zij heeft dat niet gedaan, ook niet nadat zij de overeenkomst met haar boekhouder had doorgenomen.
Ten slotte leiden de door [X] overgelegde ervaringen van andere teleurgestelde franchisenemers van [Y] niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat die ervaringen niet (direct) iets zeggen over de rechtsverhouding tussen [Y] en [X] , betreffen het eenzijdige, subjectieve belevingen van (teleurgestelde) derden waaruit niet zonder meer voor deze zaak rechtens relevante conclusies kunnen worden getrokken.
3.9.
Hetzelfde lot treffen de beroepen op de artikelen 6:193b tot en met h BW en 6:162 BW. Daaraan heeft [X] immers de feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die hiervoor al zijn besproken en onvoldoende zijn bevonden voor de kwalificatie ‘misbruik van omstandigheden’. Datzelfde geldt voor de kwalificaties ‘acquisitiefraude’ (artikel 6:194 BW), ‘oneerlijke handelspraktijken’ (artikel 6:193 b tot en met h BW) en ‘onrechtmatige daad’ (artikel 6:162 BW) en nog daargelaten dat [X] geen consument is en de door haar aangevoerde omstandigheden [dat zij bedrijfsrisico’s draagt met haar privévermogen, startend ondernemer was zonder kennis van bedrijfsvoering en geen ervaring had met franchiseconstructies] onvoldoende zijn om te concluderen dat haar reflexwerking van artikel 6:193b tot en met h BW toekomt.
3.1
De grieven 1 en 5 slagen niet.
Dwaling. Grief 2.
3.11
Volgens [X] is op basis van de presentatie van [Y] , de inhoud van de overeenkomst en alle contacten met [A] bij haar het vertrouwen gewekt dat door aansluiting bij [Y] haar omzet zou toenemen, dat zowel landelijke als regionale reclame voor haar vestiging gemaakt zou worden en dat zij (in slechte tijden) bijgestaan zou worden met financieel en juridisch advies en ondersteuning. Zij heeft vragen gesteld over welke werkzaamheden voor de franchisefee zouden worden gedaan, waarop [A] heeft geantwoord:
in principe is het de maandelijkse vergoeding voor alles wat in de presentatie staat en alles wat wij tot nu toe besproken hebben.Wat promotie betreft heeft [X] moeten ondervinden dat, afgezien van het plaatsen van Facebookberichten, een webpagina op de site van [Y] en een bericht in het lokale [plaats] Nieuwsblad, [Y] geen verdergaande promotie voor haar heeft verricht. Volgens [X] heeft zij meer mogen verwachten, ook op het gebied van stijging van klandizie en omzet en ondersteuning en advies. Zij had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken, die te wijten was aan de inlichtingen van [Y] . Indien zij van te voren had geweten welke werkzaamheden [Y] daadwerkelijk zou uitvoeren voor de franchisefee, zou zij de overeenkomst niet hebben gesloten. Omdat de overeenkomst onder invloed van dwaling is gesloten is deze rechtsgeldig op 3 januari 2018 buitengerechtelijk vernietigd, aldus [X] .
3.12
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de door [Y] gegeven informatie omtrent omzetverhoging, kostenbesparing, meer klandizie en klantenbinding te algemeen van aard is om een beroep op dwaling te laten slagen. Van een potentiële franchisenemer mag worden verwacht dat hij weet dat de franchiseformule gericht is op zaken als omzetverhoging en kostenbesparing, maar dat concrete resultaten van velerlei omstandigheden afhankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop de franchisenemer zijn onderneming voert. Wel is het zo dat indien de franchisegever concrete informatie over omzetprognoses en dergelijke geeft, hij onrechtmatig handelt indien die informatie onjuist is en hij dat weet dan wel zijn onzorgvuldigheid tot die fouten heeft geleid (HR 24-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:311). In dit geval is dergelijke concrete informatie echter niet door [Y] verschaft. Dat staat ook met zoveel woorden in de overeenkomst (artikel 16.6). Indien [X] dat anders had gewild, had het op haar weg gelegen dat in de aanloop naar de totstandkoming van de overeenkomst bij [Y] aan te kaarten, zoals zij kennelijk ook heeft gedaan ten aanzien van de mogelijkheid om tussentijds op te zeggen. Daarbij tekent het hof aan dat voor zover [X] een beroep doet op uitsluitend toekomstige omstandigheden, haar ter zake daarvan geen beroep op dwaling toekomt. Verder neemt het hof in aanmerking dat [X] de concept-overeenkomst met haar boekhouder heeft besproken, zodat ervan mag worden uitgegaan dat het feit dat zaken als omzetprognoses en vestigingsplaatsonderzoeken ontbraken, aan de orde is geweest. En indien dat niet het geval is komt dat niet voor rekening en risico van [Y] , maar van [X] .
3.13
Uit de door [Y] overgelegde overzichten blijkt dat zij advertenties heeft geplaatst in landelijke en lokale dag-, week- en maandbladen. Verder is niet betwist dat [Y] de salon van [X] heeft gepromoot via een internet- en een Facebookpagina, een openingsbezoek door [cosmetisch arts] heeft georganiseerd, behandelingen door een deskundige in de salon van [X] heeft aangeboden alsmede een collectieve verzekering. Volgens [X] was dat echter te weinig. Op basis van hetgeen [X] heeft aangevoerd kan echter niet de conclusie worden getrokken dat zij op meer heeft mogen rekenen en dat zij daardoor ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst verschoonbaar heeft gedwaald.
3.14
Ook hetgeen in de presentatie en in de overeenkomst is opgenomen over het geven van ondersteuning en begeleiding is dermate algemeen, dat dat niet tot een verschoonbare onjuiste voorstelling van zaken bij [X] kan hebben geleid. Indien [X] bepaalde concrete ondersteuning in bepaalde omstandigheden had gewenst, had zij daarnaar moeten vragen. Overigens is niet gebleken dat [Y] op geen enkele wijze haar franchisenemers ondersteunde. Het hof verwijst kortheidshalve naar rov. 3.13.
3.15
Grief 2 slaagt niet.
Toerekenbare tekortkoming [Y] ? Grief 3
3.16
Met deze grief heeft [X] betoogd dat [Y] in strijd heeft gehandeld met haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, door te weinig promotie te maken, producten te laat te leveren en door na te laten [X] enige ondersteuning of advies te bieden toen bleek dat [X] niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. Van [X] kon, gelet op haar beperkte juridische kennis, niet worden verwacht dat zij een formele ingebrekestelling zou sturen. Bovendien mocht zij, gelet op de houding van [Y] , ervan uitgaan dat [Y] haar verplichtingen niet zou nakomen, aldus [X] .
3.17
De grief stuit reeds af op het ontbreken van een voldoende concreet omschreven verplichting waarmee [Y] in strijd zou hebben gehandeld en bovendien op het feit dat [X] [Y] nooit in gebreke heeft gesteld. [X] heeft niet nader toegelicht waarom dat laatste niet van haar zou kunnen worden verwacht. In ieder geval is daartoe onvoldoende dat zij niet juridisch geschoold is. Ook onderbouwt zij onvoldoende dat zij op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub c BW geen ingebrekestelling hoefde te sturen.
3.18
Grief 3 slaagt niet.
Tussentijdse opzegging. Grief 4
3.19
In hoger beroep heeft [X] haar stelling dat zij reeds op 27 juni 2017 de overeenkomst heeft opgezegd, laten varen. In plaats daarvan gaat zij uit van een opzegging op 2 november 2017. [X] heeft aangevoerd dat de overeenkomst daarmee uiterlijk op 10 maart 2017 is geëindigd. Volgens haar rechtvaardigt de afwijkende regeling in Bijlage II van de overeenkomst geen andere lezing dan dat de overeenkomst na het verstrijken van één jaar te allen tijde rechtsgeldig kan worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
Subsidiair heeft [X] aangevoerd dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden aan de beëindigingsdatum van 10 december 2018. Daartoe heeft zij betoogd dat het voor [Y] al na een paar maanden duidelijk was dat [X] niet aan haar verplichtingen kon voldoen en dat [Y] naliet [X] te ondersteunen en bovendien niet accepteerde dat [X] wilde stoppen.
3.2
[Y] heeft aangevoerd dat de in Bijlage II opgenomen bepaling omtrent een tussentijdse beëindiging zo moet worden uitgelegd dat [X] twee mogelijkheden had om de overeenkomst tussentijds te beëindigen: óf na 12 maanden óf na 24 maanden. Nergens blijkt uit dat [X] de overeenkomst ook na 15 maanden kon beëindigen, aldus [Y] . Zij heeft er voorts op gewezen dat ook de rechtsbijstandverlener van [X] heeft bevestigd dat [X] te laat was met een opzegging gericht op beëindiging van de overeenkomst na twaalf maanden.
3.21
Het hof oordeelt als volgt.
Partijen zijn het erover eens dat [X] de overeenkomst op 2 november 2017 heeft opgezegd. Zij verschillen van mening hoe de desbetreffende bepaling in Bijlage II (zie hiervoor rov. 2.8) moet worden uitgelegd. Bij die uitleg stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. De taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, is met name van belang indien partijen rondom de contractsluiting een grote mate van zorg hebben besteed aan de tekst en de bewoordingen van het contract, met dien verstande dat ook dan buiten de tekst gelegen omstandigheden van het geval (de context) kunnen meebrengen dat aan de bepalingen van de overeenkomst een andere dan de taalkundige betekenis moet worden gegeven, omdat beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hiervan uitgaande overweegt het hof als volgt.
3.22 De in Bijlage II gehanteerde tekst van de bepaling laat in beginsel wellicht ruimte voor zowel de uitleg van [X] als die van [Y] . Duidelijk is echter dat [Y] heeft bedoeld om [X] de mogelijkheid te geven de overeenkomst tussentijds te beëindigen óf na één jaar óf na twee jaar, in welk laatste geval [Y] aan [X] een bedrag van € 1.000,00 zou betalen. Die bedoeling komt helder tot uitdrukking in de e-mail van [A] aan [X] van 11 november 2016 (hiervoor, rov. 2.5). Een uitleg waarbij [X] op elk moment na ommekomst van één jaar de overeenkomst kon beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, laat zich immers niet goed rijmen met de tekst in genoemde e-mail van [A] (
Je kunt er na 1 jaar of na 2 jaar tussentijds uitstappen”), met name niet met het laatste gedeelte dat hierop betrekking heeft: “maak je van beide geen gebruik dan loopt het contract nog 3 jaar door.” Dat gedeelte van de zin impliceert dat het tweede ‘uitstapmoment’ immers na (precies) 24 maanden zou moeten zijn, zodat voor de hand ligt dat dit dan ook voor het eerste ‘uitstapmoment’ (te weten: na (precies) 12 maanden) moet gelden. Die uitleg strookt overigens ook in zoverre met de tekst in Bijlage II dat daarin onder twee verschillende bolletjes een beëindigingsmogelijkheid na 12 maanden en een beëindigingsmogelijkheid na 24 maanden is opgenomen (zie hiervoor, rov. 2.8). Van groot belang is hierbij dat [X] na deze e-mail van [A] en vóór het sluiten van de overeenkomst niet te kennen heeft gegeven het met deze (door [Y] helder tot uitdrukking gebrachte) bedoeling van de bepaling niet eens te zijn, zodat [Y] redelijkerwijs ervan heeft mogen uitgaan dat [X] deze bepaling ook aldus heeft begrepen. Tegen de nu door [X] in hoger beroep bepleite uitleg pleit overigens ook dat het opnemen van een aparte beëindigingsmogelijkheid na 24 maanden niet direct voor de hand ligt. Volstaan had dan immers kunnen worden met een bepaling dat [X] na ommekomst van een jaar de overeenkomst te allen tijde kon opzeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, met de toevoeging dat als de overeenkomst een looptijd heeft gehad van 24 maanden, [X] een vergoeding van € 1.000,-- zou ontvangen.
3.23
Daarbij tekent het hof aan dat de tussentijdse beëindigingsmogelijkheid, die op verzoek van [X] in de overeenkomst is opgenomen, ook door haar zelf in elk geval aanvankelijk kennelijk is begrepen als door [Y] is bedoeld. Dat blijkt immers uit de namens haar door SRK Rechtsbijstand gegeven reactie op het standpunt van [Y] dat de overeenkomst doorloopt tot 10 december 2018 (rov. 2.14 en 2.15). SRK schrijft daarin immers:
Helaas was zij te laat om de overeenkomst al na twaalf maanden te beëindigen.
3.24
De omstandigheden die [X] aan haar subsidiaire standpunt ten grondslag heeft gelegd zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [X] te houden aan haar contractuele verplichtingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [X] de overeenkomst eerder had kunnen opzeggen. Naar eigen zeggen kampte zij vanaf maart 2017 met betalingsachterstanden en betwijfelde zij of zij door kon gaan met [Y] . Dat zij toen noch later maar tijdig voor beëindiging na twaalf maanden de overeenkomst heeft opgezegd, komt voor haar rekening en risico. Er zijn geen aanwijzingen dat [Y] het voor [X] onmogelijk heeft gemaakt om eerder op te zeggen. Daarvoor is in ieder geval onvoldoende dat [Y] niet positief op [X] twijfels heeft gereageerd en dat [A] in oktober 2017 heeft gezegd een opzegging wel erg rigoreus te vinden. Het was en bleef [X] eigen verantwoordelijkheid als zelfstandig ondernemer om uit de tegenvallende resultaten de gevolgtrekking te maken die haar juist leek.
Bewijsaanbod
3.25
Het bewijsaanbod van [X] is deels niet relevant en betreft deels stellingen die onvoldoende concreet zijn, zodat het hof aan dat aanbod voorbij gaat.
Slotsom
3.26
De slotsom is dat de grieven geen succes hebben. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 726,- aan verschotten en € 759,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, D.J. van der Kwaak en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.