ECLI:NL:GHAMS:2020:1218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.271.860/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontbinding vennootschap onder firma en verbod op activiteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen twee voormalige vennoten van de V.O.F. Gebroeders [X] en [Y]. Appellant [X] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin hij werd veroordeeld om bepaalde activiteiten met betrekking tot de teelt van gewassen voor de productie van droogbloemen te staken. De voorzieningenrechter oordeelde dat [X] zich niet mocht bezighouden met de teelt van gewassen die bestemd zijn voor de productie van droogbloemen, aangezien in de akte van verdeling van 27 mei 2015 was vastgelegd dat de droogbloemenhandel exclusief aan [Y] was toebedeeld. Het hof bevestigt de beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelt dat [X] niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat hij de activiteiten mocht voortzetten. Het hof wijst de grieven van [X] af en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [X] ook wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in vennootschapsverband en de gevolgen van het niet naleven van dergelijke afspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.271.860/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/290200 / KG ZA 19-421
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 april 2020
inzake
[X],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J. Groen te Sassenheim,
tegen
[Y],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.W.M. Steenbergen te Voorhout.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [Y] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 20 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2019, zoals hersteld bij vonnis van 17 januari 2020, in kort geding gewezen tussen [Y] als eiser en [X] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van 12 maart 2020 laten toelichten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van schriftelijke notities die zijn overgelegd.
[X] heeft nog producties, genummerd 4 tot en met 12, in het geding gebracht.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [Y] alsnog zal afwijzen, met restitutie van al hetgeen hij op grond van het bestreden vonnis aan [Y] heeft voldaan, en met beslissing over de proceskosten.
[Y] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen.
Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
[Y] en [X] hebben tot 31 maart 2015 gezamenlijk de V.O.F. Gebroeders [X] en [Y] (hierna: de vof) gedreven.
2.2.
Feitelijk hebben partijen hun samenwerking met ingang van 1 januari 2011 beëindigd. Zij hebben vanaf die datum beiden een eigen onderneming gedreven. [Y] heeft daartoe de eenmanszaak [Y] Flowers opgericht en [X] heeft de eenmanszaak [X] opgericht. Deze eenmanszaak is vanaf 1 januari 2016 opgegaan in een gelijknamige maatschap die [X] samen met zijn echtgenote uitbaat.
2.3.
In de overeenkomst voor een gedeeltelijke splitsing van de vof van 15 september 2011 (hierna: de overeenkomst) is omtrent die splitsing onder meer het volgende te lezen:
Verklaren het navolgende te zijn overeengekomen:
Beide gaan naast de firma activiteiten een eenmanszaak exploiteren (...)
[X] zal de droogbloemenhandel na 1 januari 2011 niet voortzetten. (...)
Indien [X] de glasopstanden gaat gebruiken voor de teelt van bloemen en/of andere producten, betaalt deze een vergoeding aan [Y] van € 1.500,00 (exclusief omzetbelasting) per maand.
Indien [Y] de bedrijfsgebouwen gaat gebruiken voor het verwerken en drogen van droogbloemen, betaalt deze aan [X] een vergoeding van € 1.000,00 (exclusief omzetbelasting) per week.
Het betelen van de gezamenlijke gronden, in principe door beide partijen ieder voor de helft, en het gebruiken van de overige bedrijfsgebouwen en terreinen zal in onderling overleg worden afgesproken en dan wordt tevens een vergoeding bepaald die de gebruiker aan de niet gebruiker dient te betalen. Het energiegebruik (gas, elektra en water) zal door de gebruiker worden betaald c.q. worden verrekend. Het onderhoud aan gebouwen en de belastingen en verzekeringen die betrekking hebben op het onroerend goed zijn voor gezamenlijke rekening.
2.4.
Boekhouder [A] (hierna: [A] ) heeft in zijn e-mail van 28 april 2015 aan notaris [notaris] (hierna: [notaris] ), [Y] en [X] onder meer geschreven:
Toen het ontbindingsproces in gang is gezet hebben de firmanten onder andere besloten, dat [Y] de droogbloemen afdeling van het bedrijf voortzet en dat [X] de droogbloemenhandel niet voortzet. (...)
Voor zover ik het kan overzien, is de enige afspraak die nog van toepassing is/blijft het (niet) voortzetten van de droogbloemenhandel. Is het verstandig deze afspraak ook in de verdelingsakte op te nemen? (...)
2.5.
In antwoord op bovenstaande e-mail heeft [notaris] bij e-mail van 30 april 2015 onder meer het volgende aan [A] , [Y] en [X] geschreven:
Hierbij zend ik u de concept-akte van verdeling van het vermogen van VOF Gebroeders [X] en [Y] (…)
Als bijlage bij deze akte hoort de balans per 31-3-2015 opgemaakt door de heer [A] .
Wegens de vermelding in onderstaande email van de voortzetting door de heer [Y] van de droogbloemenhandel, heb ik in de verdelingsakte opgenomen dat aan hem wordt toegedeeld “de rechten terzake de droogbloemenhandel van de VOF”.
2.6.
In de akte van verdeling en ontbinding van de vof van 27 mei 2015 (hierna: de verdelingsakte) is onder meer het volgende opgenomen:
PREAMBULE(...)
- de heer [X] en de heer [Y] zijn overeengekomen om de VOF overeenkomst te beëindigen met ingang van een en dertig maart tweeduizend vijftien (31-03-2015) en de VOF te beëindigen;
(...)
- dat de heer [X] en de heer [Y] zijn overeengekomen dat aan de heer [X] zal worden toegedeeld de gehele onderneming die werd gedreven door de VOF, met uitzondering van de droogbloemenhandel van de VOF die exclusief zal worden voortgezet door de heer [Y] , waarbij zowel de door [X] voortgezette onderneming als de door heer [Y] voortgezette onderneming ieder zijn aan te merken als zelfstandige ondernemingen;
- dat de heer [X] en de heer [Y] ter effectuering van het vorenstaande thans willen overgaan tot verdeling van het vennootschapsvermogen en ontbinding van de VOF, waaronder begrepen de daartoe behorende registergoederen.
(...)
VERDELING
Thans overgaande tot de voormelde verdeling van het vennootschapsvermogen van de VOF, verklaarden de heer [X] en de heer [Y] toe te delen aan:
1.De heer [X] :
De bovengenoemde registergoederen en de overige activa en passiva behorende tot het vennootschapsvermogen (met uitzondering van de rechten terzake de bovengenoemde droogbloemenhandel), zulks onder de verplichting om wegens zijn overbedeling uit te keren aan de heer [Y] , de vervreemder, een bedrag dat, na verrekening met andere vorderingen over en weer, bedraagt driehonderd zeven en zestigduizend zevenhonderd negentig euro en twee en vijftig cent (€ 367.790,52) en na vermeerdering van het afrondingsbedrag van tweehonderd dertien euro en negen cent (€ 213,09), totaal bedraagt driehonderd acht en zestigduizend drie euro en een en zestig cent (€ 368.003,61).
2.De heer [Y]:
een vordering op de heer [X] wegens overbedeling van laatstgenoemde, (...) totaal € 368.003,61) alsmede de rechten ter zake de bovengenoemde droogbloemenhandel.
In verband met de exclusieve voortzetting van de droogbloemenhandel door de heer [Y] , verklaart de heer [X] hierbij uitdrukkelijk dat hij geen activiteiten zal verrichten op het gebied van het (laten) produceren, drogen en verhandelen van droogbloemen en aanverwante producten. (...)
2.7.
In de verklaring van [notaris] van 20 februari 2019 staat onder meer:
- blz. 2, preambule, een na laatste liggende streepje, de essentie van de afspraak tot verdeling van de activiteiten tussen partijen, steekwoorden: “met uitzondering van de droogbloemenhandel van de VOF”, exclusief (…) voortgezet door” en “voortgezette onderneming”:
(...)
Met de steekwoorden “toedeling … met uitzondering van” is bedoeld dat de rechten op de uitoefening van de droogbloemenhandel niet zijn toegedeeld aan de heer [X] en de steekwoorden “exclusief (…) voortgezet door” is bedoeld dat de toedeling aan de heer [Y] en de uitoefening van die rechten op de droogbloemenhandel exclusieve rechten zijn, zodat de heer [X] dus niet het recht heeft op uitoefening van die droogbloemenhandel.
(...)
- blz. 4, verdeling, 2e alinea, steekwoorden: “exclusieve voortzetting van droogbloemenhandel”, “geen activiteiten” en “(laten) produceren, (…) en verhandelen van droogbloemen”.
(...)
Vanwege de exclusiviteit van de uitoefening van de droogbloemenhandel door de heer [Y] is in deze alinea de uitdrukkelijke verklaring van de heer [X] opgenomen om geen activiteiten te verrichten op het gebied van het (laten) produceren, drogen en verhandelen van droogbloemen en aanverwante producten.
Door de toevoeging van het steekwoord “(laten)” is bedoeld dat de heer [X] de genoemde activiteiten ook niet door tussenkomst van derden zal verrichten.
2.8.
In de verklaring van [B] , directeur van V&V Decofleur B.V. (hierna: Decofleur), van 15 juli 2019 is het volgende te lezen:
Bij deze bevestig ik dat wij gewassen inkopen, zowel vers als gedroogd bij [Y] voor het gebruik als droogbloemen. Dit kopen wij sinds 2011 van [Y] en daarvoor van de Gebr. [X] . & [Y] .
Hier vallen onder andere gerst, tarwe, haver, phalaris, setaria, papaver, nigella, delphinium en helichrysum onder.
2.9.
[C] , administrateur bij Quality Colors B.V. (hierna: Quality Colors) zet in de verklaring van 15 juli 2019 onder meer het volgende uiteen:
Naar aanleiding van uw verzoek verklaren wij hierbij dat wij sinds 2011 zaken doen met [Y] Flowers. Wij drogen en kleuren voor u de door uw aangeleverde verse producten, zoals grassen, granen en bloemen.

3.Beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter heeft [X] , op vordering van [Y] , bij het bestreden vonnis veroordeeld
(i) om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis elke teelt, zelf of door middel van derden, van gewassen ten behoeve van de productie van en handel in droogbloemen, met name grassen en granen, zoals gerst, Triticale, haver (waaronder Phalaris Setaria), tarwe (waaronder Hertzog), als in rechtsoverweging 4.22 van het vonnis nader omlijnd, te staken en gestaakt te houden;
(ii) om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis elke levering, zelf of door middel van derden, van gewassen aan Lamboo en andere producenten van c.q. handelaren in droogbloemen, als in rechtsoverweging 4.22 van het vonnis nader omlijnd, te staken en gestaakt te houden;
beide de veroordelingen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per overtreding en € 500,= per dag of dagdeel dat [X] in gebreke blijft te voldoen aan het onder (i) en (ii) bepaalde, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,=;
en voorts
(iii) om binnen acht dagen na betekening van het vonnis desverlangd aan een door [Y] aan te wijzen accountant ten behoeve van een door deze te maken rapportage, waarvan door [Y] aan [X] een kopie moet worden verschaft, inzage te verschaffen in de administratie van [X] (daaronder begrepen de administratie van de door hem (mede) gedreven onderneming), voor zover betrekking hebbend op contractuele afspraken met en/of leveringen aan Lamboo, alsmede in de gegenereerde omzet met betrekking tot de aan Lamboo geleverde gewassen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag of dagdeel dat [X] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,=;
(iv) tot betaling aan [Y] van € 2.714,52 ter zake kosten met betrekking tot notaris [notaris] en recherchebureau Inquirendum.
[X] is ten slotte veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding in eerste aanleg. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.2.
In rechtsoverweging 4.22 van het bestreden vonnis waarnaar in het dictum wordt verwezen, staat, voor zover van belang, het volgende.
Waar [X] zijn teeltactiviteiten zodanig inricht dat zij
erop gericht zijnmateriaal te telen dat geschikt is om te gebruiken voor de productie van droogbloemen en dit materiaal verkoopt aan een afnemer
waarvan hij weet of(bijvoorbeeld vanwege de verlangde specificaties voor wat betreft de aard van het materiaal, de teelt- of oogstwijze, de in rekening gebrachte prijs)
moet vermoedendat deze het afgenomen materiaal
voor de productie van droogbloemen zal gebruiken, overtreedt hij de onthoudingsverklaring, althans moet hij rekening houden met de mogelijkheid dat dit in rechte zal worden vastgesteld.
3.3.
Tegen de beslissing van de voorzieningenrechter, zoals hiervoor onder 3.1. weergegeven en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met zijn grieven op.
3.4.
Grief Ibetreft de vraag of [Y] spoedeisend belang had en heeft bij zijn vordering. Het hof beantwoordt deze vraag, met de voorzieningenrechter, bevestigend. [Y] heeft gesteld dat hij tijdig voorafgaand aan het komende teeltseizoen een voorlopig oordeel wenst over de vraag waartoe [X] jegens hem is gehouden en voorts dat hij met de vordering beoogt te voorkomen dat (i) een gewoontesituatie ontstaat van enkele jaren leveren door [X] aan Lamboo en (ii) [X] aan [Y] afnemers gaat leveren, wanneer bijvoorbeeld de markt voor droogbloemen weer zou gaan krimpen. Uit deze stellingen van [Y] volgt dat spoedeisend belang bij de ingestelde vordering bestaat. Dat betekent dat de grief faalt.
3.5.
De
grieven III tot en met V en IXzijn in essentie gericht tegen de uitleg die de voorzieningenrechter heeft gegeven aan de in de verdelingsakte opgenomen onthoudingsverklaring, inhoudende dat [X] geen activiteiten zal verrichten op het gebied van het (laten) produceren, drogen en verhandelen van droogbloemen en aanverwante producten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voorshands de meest aannemelijke uitleg van de verklaring is dat deze mede omvat het produceren van vers teeltmateriaal dat vanwege de aard van de plant en/of het areaal van de teelt en/of de wijze van productie, waaronder begrepen de wijze van oogst, geschikt en bestemd is voor de productie van droogbloemen.
3.6.
[X] heeft gesteld dat bij de uitleg van de onthoudingsverklaring een geobjectiveerde maatstaf dient te worden gehanteerd, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de bewoordingen van de onthoudingsverklaring en de betekenis die in de branche aan die bewoordingen wordt gegeven, omdat partijen over de onthoudingsverklaring niet hebben onderhandeld. In de branche wordt scherp onderscheid gemaakt tussen enerzijds kwekers, die verse bloemen produceren, en anderzijds droogbloemenproducenten.
De termen produceren, drogen en verhandelen van droogbloemen en aanverwante producten worden in de branche gezien als de activiteiten van de droogbloemenproducent. [X] mocht, als betrokkene in de branche, de formulering van de onthoudingsverklaring op die wijze opvatten. De onthoudingsverklaring staat er dan ook niet aan in de weg dat hij verse gewassen teelt voor Lamboo, die vervolgens de droogbloemen produceert, aldus nog steeds de stellingen van [X] .
3.7.
Bij de beoordeling van deze stellingen stelt het hof voorop dat [X] in zijn rechtsverhouding tot [Y] niet slechts kan worden aangemerkt als ‘betrokkene in de branche’, zoals hem kennelijk voor ogen staat. Hij maakte immers met [Y] deel uit van de vof waarin zij samen bedrijfsactiviteiten hebben ontplooid. De akte van verdeling betreft de ontbinding van deze vof en de verdeling van het vennootschapsvermogen.
3.8.
Daarnaast is van belang dat, ook indien partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de akte van verdeling van 27 mei 2015 niet met elkaar hebben gesproken over de onthoudingsverklaring, over het opnemen van die verklaring wel is gecommuniceerd via [A] . [X] en [Y] ontvingen de correspondentie van [A] en [notaris] daarover en zij hebben ingestemd met de gekozen formulering van de bepalingen in de akte. Voor toepassing van een geobjectiveerde maatstaf bij de uitleg van de onthoudingsverklaring bestaat reeds daarom geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht als maatstaf gehanteerd dat het voor de vraag hoe de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de akte mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook het hof neemt dit beoordelingskader tot uitgangspunt. Bij de toetsing daaraan acht het hof voorshands de volgende omstandigheden van belang.
3.9.
[X] en [Y] zijn broers. Zij hebben op enig moment gezamenlijk de onderneming van hun vader voortgezet in de vof. De vof heeft zich, naar tussen partijen niet in geschil is, beziggehouden met de volgende bedrijfsactiviteiten:
- akkerbouw, zoals aardappelen en bieten,
- broeierij van ingekochte tulpen, geen teelt daarvan,
- teelt van verse snijbloemen, zoals Asters, Delphinium en zonnebloemen,
- teelt van vaste planten,
- verhuur van schuurruimte voor opslag,
- teelt van grassen en granen ten behoeve van de droogbloemenproductie en -handel, deels zelf gedroogd en deels vers verkocht aan droogbloemenbedrijven.
De vof hield zich ook al bezig met de teelt van bloemen, grassen en granen voordat zij zich mede is gaan toeleggen op de droogbloemenproductie en -handel.
3.10.
Bij overeenkomst van 15 september 2011, waarbij [X] en [Y] de vof gedeeltelijk hebben gesplitst, hebben zij hun samenwerking met ingang van 1 januari 2011 beëindigd. In die overeenkomst is onder meer bepaald dat [X] de droogbloemenhandel na die datum niet zal voortzetten. De bepalingen in de verdelingsakte van 27 mei 2015 die hierop zien zijn een uitwerking daarvan, zo blijkt uit de correspondentie tussen [A] en [notaris] , die telkens mede aan [X] en [Y] is gestuurd.
3.11.
[X] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de vraag naar verse producten in 2005 helemaal was weggevallen en dat de vof daarom toen is gaan drogen. Partijen zijn het erover eens dat vervolgens in de periode van 2011 tot 2018 geen grote markt bestond voor droogbloemen. [X] heeft verklaard dat partijen elkaar bij de gedeeltelijke splitsing in 2011 voor wat betreft het telen van gewassen vrij lieten. [Y] zou verse gewassen gaan telen om zelf droogbloemen te produceren. Omdat in 2011 en 2015 nauwelijks een markt voor droogbloemen bestond, stond het [X] in 2015, ten tijde van de totstandkoming van de akte van verdeling, niet voor ogen dat [Y] verse gewassen zou willen telen en die zou willen laten drogen door derden, anders dan tijdelijk in afwachting van het opzetten van een eigen bedrijf met droogfaciliteiten. [X] bracht in die periode de verse gewassen die hij teelde naar de veiling, omdat er geen vraag was naar droogbloemen; niet omdat hij van mening was dat hij de door hem geteelde gewassen op grond van de onthoudingsverklaring niet zou mogen verkopen aan een droogbloemenproducent, zoals de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen, aldus [X] .
3.12.
De vof is zich dus wegens een inzakkende markt voor verse gewassen, in ieder geval vanaf 2005 ook gaan toeleggen op de teelt van gewassen ten behoeve van de productie van en handel in droogbloemen. Deze gewassen werden door de vof deels zelf gedroogd en deels vers verkocht aan droogbloemenbedrijven. [X] heeft ter ondersteuning van zijn stellingen in hoger beroep gewezen op een factuur van 21 september 2005, volgens hem destijds de laatste levering van verse gewassen door de vof. Uit deze factuur blijkt dat de vof zich toen bediende van een logo met daarin de tekst: ‘ [X] & [Y] ’ en ‘Handel in Droogbloemen’. Uit de factuur blijkt voorts dat deze levering geschiedde aan Decofleur. De directeur van Decofleur, [B] , heeft schriftelijk verklaard (zie onder 2.8) dat Decofleur vóór 2011 zowel verse als gedroogde gewassen inkocht voor gebruik als droogbloemen bij de vof en daarna bij [Y] . [X] heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat Decofleur een afnemer is die vergelijkbaar is met Lamboo.
3.13.
Niet aannemelijk is dat het telen van gewassen ten behoeve van de productie van en handel in droogbloemen in een periode waarin de vraag naar droogbloemen inzakt, ineens niet meer tot de bedrijfsactiviteiten van de vof zouden behoren. Zoals ook uit de stellingen van [X] blijkt speelde de vof (net zoals [X] dat thans zelf doet) in op de vraag van het moment. Toen er onvoldoende vraag was naar verse gewassen, richtte de vof zich op drogen. Als de vraag naar droogbloemen inzakt, komt de nadruk logischerwijze weer te liggen op verse gewassen en omgekeerd. [X] heeft niets gesteld, dat tot een ander oordeel kan leiden. Overigens blijkt uit de verklaring van [B] voornoemd, dat Decofleur ook vanaf 2011 zowel verse als gedroogde gewassen is blijven inkopen voor gebruik als droogbloemen, vanaf dat moment bij [Y] . Dat laatste strookt met de afspraak die [X] en [Y] hebben gemaakt, te weten dat [X] de droogbloemenhandel na 1 januari 2011 niet zou voortzetten.
3.14.
Uitgangspunt is dan ook dat het telen van gewassen ten behoeve van de productie van en handel in droogbloemen onderdeel was van de bedrijfsactiviteiten van de vof, ook in periodes waarin de markt daarvoor inzakte.
3.15.
In mei 2015 zijn de registergoederen en de overige activa en passiva van het vennootschapsvermogen van de vof grotendeels toegedeeld aan [X] . Alleen de droogbloemenhandel van de vof werd exclusief toegedeeld aan en voortgezet door [Y] . [Y] kreeg een vordering wegens overbedeling jegens [X] en de rechten ter zake van de droogbloemenhandel. [X] verklaarde zich te onthouden van activiteiten op het gebied van het (laten) produceren, drogen en verhandelen van droogbloemen en aanverwante producten. Ook volgens [X] behoorde het gehele productieproces van (i) het telen van gewassen, (ii) het drogen van gewassen en (iii) het verkopen van gedroogde producten tot de bedrijfsactiviteiten van de vof. De vof leverde ook door haar geteelde, verse gewassen aan een droogbloemenproducent die de gedroogde gewassen vervolgens aan derden verkocht. Tegen deze achtergrond heeft [Y] , naar het voorlopig oordeel van het hof, gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat het gehele voornoemde productieproces, van (i) tot en met (iii), met inbegrip van het telen van gewassen ten behoeve van droogbloemenproducenten, die de gedroogde gewassen verkopen aan derden, onder de opsomming van activiteiten in de onthoudingsverklaring viel en exclusief aan hem werd toebedeeld. [X] heeft niet gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de onthoudingsverklaring slechts zag op de fasen (ii) en (iii) van het productieproces. Dat partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de verdelingsakte niet rechtstreeks met elkaar hebben onderhandeld, maar via [A] , maakt dit niet anders. Net zo min als de omstandigheid dat het woord ‘telen’ in verband met het aan [Y] toebedeelde deel van de bedrijfsactiviteiten van de vof niet expliciet in de akte van verdeling en de onthoudingsverklaring in het bijzonder is opgenomen. Ook de omstandigheid dat de droogbloemenbranche een bepaalde betekenis hecht aan bepaalde begrippen, leidt voorshands niet tot een ander oordeel, reeds omdat de feitelijke bedrijfsactiviteiten van de vof bij de uitleg van de verdelingsakte in de gegeven omstandigheden zwaarder wegen dan het begrippenkader dat de droogbloemenbranche hanteert. Voor zover [X] voorafgaand aan de totstandkoming van de verdelingsakte in zijn – toenmalige – overwegingen over de (betekenis van de) formuleringen in die akte zou hebben geabstraheerd van de bedrijfsactiviteiten van de vof en zich zou hebben gebaseerd op het in de branche gebruikelijke begrippenkader, zonder gedachtewisseling hierover met [Y] , [A] en [notaris] , komt dat voor zijn rekening en risico. Het hof acht ten slotte voorshands niet van wezenlijk belang welke activiteiten [Y] tot heden al dan niet heeft verricht in het kader van het telen en verkopen van gewassen ten behoeve van de productie en handel in droogbloemen en het verkopen van gedroogde producten. Ieder aspect daarvan is aan hem toegedeeld. De akte van verdeling biedt [Y] in dit opzicht, naar voorshands oordeel van het hof, alle mogelijkheden zijn onderneming in te richten zoals hij wenst, nu en in de toekomst.
3.16.
De conclusie is dat het hof, met de voorzieningenrechter, van oordeel is dat het [X] niet vrij staat zich bezig te houden met de teelt van gewassen ten behoeve van de productie van droogbloemen. Dit betekent dat de grieven III tot en met V en IX falen.
3.17.
De stelling van [X] , in het kader van
grief VIII, dat het dictum van het bestreden vonnis, in combinatie met hetgeen de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.22 heeft overwogen, onduidelijk is, zodat hij niet weet wat hij wel of niet mag doen, kan het hof niet volgen. Onmiskenbaar zien de veroordelingen erop dat [X] (zelf of door middel van derden) geen gewassen teelt
ten behoeve vande productie en handel in droogbloemen en dat hij (zelf of door middel van derden) geen gewassen levert aan Lamboo en andere handelaren van droogbloemen. Mede gelet op de omstandigheid dat hij als vennoot van de vof vóór 2005 betrokken is geweest bij het telen van gewassen zonder op droogbloemen gerichte bedrijfsactiviteiten van de vof en ná 2005 wel, moet hij geacht worden als geen ander te weten wat hij wel en niet kan doen om te voorkomen dat hij dwangsommen verbeurt wegens het telen van gewassen
ten behoeve vande productie van en handel in droogbloemen. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.22 van het bestreden vonnis de nodige, naar het oordeel van het hof duidelijke handvatten aan [X] heeft geboden om zijn keuzen zodanig te maken dat hij eenvoudig kan voorkomen te handelen in strijd met de veroordelingen. Dat de producten van [X] verschillende aanwendingmogelijkheden hebben is duidelijk, maar gelet op het voorgaande is net zo duidelijk dat de akte van verdeling voor [X] alle aspecten die te maken hebben met de aanwending ‘droogbloemen’ heeft afgesneden, zodat hij zich van die aanwending heeft te onthouden. Dit betekent dat grief VIII ook faalt.
3.18.
Met
grief IIvoert [X] aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat [Y] geen schade lijdt doordat [X] verse gewassen levert aan Lamboo, en anderzijds [X] door het bestreden vonnis in ernstige mate in zijn agrarische activiteiten wordt belemmerd. Dit is het geval omdat hij, aldus [X] , door het vonnis niet alleen geen verse producten meer kan leveren aan afnemers die deze producten drogen, maar (mogelijkerwijs) ook geen verse producten aan afnemers die van deze producten geen droogbloemen maken. Een groot aantal van de producten die hij teelt kunnen zowel gedroogd worden als vers in een vaas worden opgesteld, aldus nog steeds [X] .
3.19.
De grief faalt. De stellingen van [X] stuiten af op hetgeen hiervoor onder 3.9 tot en met 3.17 is overwogen. Dat [X] in zijn agrarische activiteiten wordt belemmerd doordat hij geen verse gewassen kan leveren aan afnemers die deze producten drogen is inherent aan de afspraken die partijen daarover in de akte van verdeling hebben gemaakt. Waarom [X] door hem geteelde gewassen (die in beginsel ook geschikt kunnen zijn voor levering aan een droogbloemenproducent) niet zou kunnen leveren aan afnemers die van die producten geen droogbloemen maken, is niet duidelijk geworden. Dit klemt te meer omdat [X] zelf stelt dat hij het meestal van de prijs op het moment van de oogst laat afhangen of het betreffende gewas wordt geoogst voor de handel in verse bloemen (vaak maar niet altijd via de veiling), dan wel voor producenten van droogbloemen. Het eerste (oogsten voor de handel in verse bloemen) kan [X] gewoon blijven doen, het tweede (oogsten ten behoeve van producenten van droogbloemen) mocht en mag hij niet doen. Zelfs indien [Y] tot heden geen schade zou hebben geleden, heeft [Y] belang bij de naleving van de onthoudingsverklaring door [X] . Bij de verdeling is exclusieve voortzetting van de droogbloemenhandel door [Y] overeengekomen. [Y] heeft er belang bij alle mogelijkheden te kunnen benutten die de verdelingsakte hem biedt om zijn onderneming in te richten zoals hij wenst en zonder dat hij daarin wordt belemmerd doordat ook [X] ten behoeve van de droogbloemhandel gaat telen. Overigens heeft [Y] aangevoerd dat hij wel degelijk schade lijdt, doordat [X] een overeenkomst heeft gesloten met Lamboo, een van de weinige grote droogbloemenproducenten, waarmee een toekomstige afzetmogelijkheid voor [Y] wordt geschaad.
3.20.
In zijn toelichting op
grief VIheeft [X] aangevoerd dat hem, indien de uitleg van de voorzieningenrechter wordt gevolgd, een beroep op dwaling toekomt. Hij heeft nimmer ingestemd met enigerlei beperking van zijn
core business: de teelt van verse gewassen en hij heeft dat ook niet beoogd met de onthoudingsverklaring. [X] heeft erop gewezen dat partijen nooit hebben gesproken over zo’n beperking, dat [A] daarover evenmin met [X] heeft gesproken en dat [X] ook in de periode 2011/2015 zonder enige beperking is voortgegaan met de teelt van verse gewassen. Als [Y] daadwerkelijk had gewenst dat [X] zich zou onthouden van de teelt van bepaalde verse gewassen dan had hij dat uitdrukkelijk moeten melden, aldus [X] .
3.21.
[X] heeft dit verweer onvoldoende toegelicht. In het bijzonder valt uit zijn stellingen niet af te leiden op welke wijze [Y] een verwijt kan worden gemaakt van een eventuele verkeerde voorstelling van zaken van [X] bij de totstandkoming van de verdelingsakte, dan wel hoe [Y] had kunnen weten dat [X] een verkeerde voorstelling van zaken had. Het beroep op dwaling en de grief falen.
3.22.
Ook
grief VIIfaalt, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.9 tot en met 3.17 is overwogen. Het hof is van oordeel dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid tot de uitleg zal komen, die hiervoor aan de verdelingsakte en meer in het bijzonder aan de onthoudingsverklaring is gegeven. [X] heeft, ondanks meerdere sommaties, gehandeld in strijd met deze onthoudingsverklaring door te leveren aan droogbloemenproducent Lamboo. Daarom acht het hof de gevraagde voorziening in kort geding op zijn plaats.
3.23.
Grief Xis gericht tegen de veroordeling van [X] tot het verschaffen van inzage in zijn administratie. Volgens [X] wordt daardoor ten onrechte inbreuk gemaakt op de vertrouwelijkheid die [X] toekomt. [Y] verkrijgt hierdoor kennis van de bedrijfsgeheimen van [X] . De wijze van schadebegroting waarin artikel 6:104 BW voorziet heeft niet het karakter van een punitieve maatregel (anders dan in het IE-recht) en dit artikel behoort terughoudend te worden toegepast. Omdat [Y] geen schade heeft geleden, ligt toepassing van artikel 6:104 BW niet voor de hand, aldus [X] .
3.24.
Het niet nakomen door [X] van zijn verplichting op grond van de onthoudingsverklaring, biedt voldoende grondslag voor de verzochte inzage in de administratie van [X] , met het oog op een eventuele vordering op grond van artikel 6:104 BW. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe de door [X] gestelde vertrouwelijkheid aan toewijsbaarheid van de vordering in de weg staat. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat die inzage is beperkt tot administratie betrekking hebbend op, kort gezegd, de relatie tussen (de onderneming van) [X] en Lamboo.
3.25.
Met
grief XIkeert [X] zich tegen de toewijzing van de kosten die [Y] heeft gemaakt voor de notaris en het recherchebureau. [X] betoogt dat indien een partij bewijs wenst te vergaren in het kader van een procedure, de kosten daarvan voor eigen rekening komen.
3.26.
Ook deze grief is tevergeefs ingesteld. [X] miskent daarmee dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking komen. [Y] heeft [X] op 13 november 2018 een eerste sommatie gestuurd. [X] is daarop niet ingegaan, net zo min als op de volgende sommaties. Dat [Y] zijn vordering in kort geding aannemelijk heeft willen maken met een verklaring van de notaris en observaties door een recherchebureau is redelijk, ook al teelde en oogstte [X] niet heimelijk ten behoeve van levering aan Lamboo. De gevorderde kosten zijn dan ook in redelijkheid gemaakt. De omvang daarvan acht het hof eveneens redelijk, nog daargelaten dat de omvang van de kosten niet gemotiveerd is betwist.
3.27.
Grief XIIheeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
3.28.
De grieven falen. De vordering tot restitutie van [X] is niet toewijsbaar. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 324,= aan verschotten en € 1518,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de vordering tot restitutie van [X] .
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, M.A. Wabeke en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020.