Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
grief 1van [appellant] , die is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het bestaan van de huurovereenkomst is bewezen, [geïntimeerde] bevolen binnen twee weken het origineel van de huurovereenkomst ter griffie te deponeren. [geïntimeerde] heeft niet aan dat bevel voldaan, maar heeft, nogmaals, een afschrift van de huurovereenkomst in het geding gebracht. Zij voert aan dat zij niet meer beschikt over het origineel en betoogt dat zij dat in eerste aanleg reeds had “aangegeven althans doen blijken”. Zij betoogt dat het bestaan van de huurovereenkomst al door middel van getuigenverklaringen en ander bewijs is aangetoond en zij verzoekt het hof zo nodig een schriftkundig onderzoek te laten verrichten naar de echtheid van de handtekening van [appellant] onder de door haar in het geding gebrachte kopie van de huurovereenkomst.
grief 2bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat de geldlening, ten bedrage van € 12.982,79, eveneens is bewezen. [appellant] voert aan dat de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] , [C] , [D] en [E] niet betrouwbaar zijn en dat de vermelding “lening” bij sommige van de overschrijvingen hem destijds is ontgaan, maar waarschijnlijk door [geïntimeerde] is toegevoegd om fiscale consequenties te voorkomen. De betalingen waren volgens [appellant] schenkingen, zoals partijen elkaar over en weer in die periode plachten te doen.