Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de ouders zonder gezag in procedures betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun minderjarige dochter. De moeder en de vader, die beiden in hoger beroep zijn gekomen, hebben hun verzoeken tot vernietiging van eerdere beschikkingen van de kinderrechter ingediend. De moeder heeft op 8 april 2020 en de vader op 28 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige hadden goedgekeurd. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 april 2020 via een beeldverbinding vanwege de COVID-19 maatregelen.
Het hof heeft in zijn overwegingen de rol van de vader als belanghebbende in de procedure beoordeeld. De vader heeft aangevoerd dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat hij een nauwe persoonlijke relatie met de minderjarige heeft en betrokken was bij haar opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de ondertoezichtstelling, maar wel in de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat deze laatste maatregel een directe inbreuk maakt op zijn gezinsleven met de minderjarige. Het hof heeft de vader ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing, maar niet voor de ondertoezichtstelling.
De beslissing van het hof houdt in dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling, terwijl hij wel de gelegenheid krijgt om te reageren op de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft partijen uitgenodigd om hun verhinderdata voor een gezamenlijke behandeling van beide zaken kenbaar te maken, en houdt verdere beslissingen aan.